Vissering

inleiding

Vissering, schilder en datum onbekend

Ik probeer me al lang een beeld te vormen van Gerard Vissering, de man die de Clinghe liet bouwen. Er is redelijk wat over hem te vinden. Hij is vooral bekend als bankdirecteur, eerst van de Amsterdamse Bank (1900-1906), dan van de Javasche bank (de centrale bank van Nederlands Indië, 1906-12) en vervolgens de Nederlandsche bank (1912-1931). Hij heeft de Clinghe dus laten bouwen enkele jaren na zijn terugkeer uit Indië. Dat klinkt allemaal vrij saai, maar er zijn wel enige saillante details. Het portret toont een licht curieuze man, misschien iets zuinig, wat wel goed is voor een bankier denk ik.

1920, foto Merkelbach

De foto toont een wat andere Vissering. Minder dromerig, minder verbaasd. Meer gefocust. Een rustige beschaafde man, zelfbewust. Bepaald geen mombrosotype[1]het plat-hollandse begrip mombroso-type is een verbasering van Lombroso-type, naar Cesare Lombroso, die meende criminelen aan hun gelaatstrekken te kunnen herkennenzoals bijvoorbeeld Donald T. Die theorie wordt tegenwoordig geen enkele wetenschappelijk waarde toegedicht. Desniettemin zeiden we vroeger “wat een momobroso type”, als we iemand zagen die niet veel goeds in de zin of elders had). In deze afbeeldingen zie ik geen mombrosotype. Maar goed, mijn kennis van de fysiognomie is maar beperkt. Ik lees gezichten niet zo heel erg goed. Moet dringend Lavater bestuderen.

sport

over alpinisme en schaatsen

Vissering stond bekend als een sportman van formaat in roeien en schaatsen. De door hem uitgevonden Vissering-Ruiter schaats werd uitgeroepen tot de beste schaats en kreeg de titel Koninginneschaats. Wel handig dat hij zelf in de jury zat natuurlijk. Bij een toevallig bezoek aan Chamonix beklom hij maar even de Mont Blanc, waarover hij een levendig en bij vlagen hilarisch verslag schreef. Hij was er met een vriend (wie, waarom?), en had geen enkele intentie de hoogste berg van de Alpen te beklimmen. Eenmaal daar werd hij aangestoken door het Mont Blanc virus:

‘Ah! Je vois bien que messieurs sont des bons marcheurs! Naturellement ces messieurs feront l’ascension du Mont-Blanc!’ Hiermede begroette ons de dikke portier van het Hotel des Alpes te Chamonix. Wij geraakten zoo onder den invloed, dat wij den dikken portier als een hoogst ernstig man gingen beschouwen; en het kon wel niet anders, of eene hernieuwde conferentie had tot besluit, dat wij den volgenden dag den tocht zouden beproeven, dien wij bij onze aankomst als eene dwaasheid aanmerkten. Wij zouden ten minste beginnen met naar de Grands Mulets te gaan, en, zoo onze krachten het toelieten, trachten nog hooger te komen.
Wij waren niet de eenigen in ons hotel, die het ‘beet hadden gekregen.’ Een zeer rumoerig, nog al gezet heer uit Frankfort, – volgens de definitie van da Costa geen zoon van koele Westerstranden – had reeds twee dagen lang voor het hotel met een gids alle goede en slechte kansen en alle gevaren van eene bestijging besproken op zoo luidruchtige wijze, en met zooveel waardeering van zijne voortreffelijke eigenschappen als bergklimmer, dat ten slotte zelfs de gasten, die zich het minst met anderen bemoeiden, wisten, dat die bergheros ook den volgenden morgen zijne groote krachten zou besteden om den moeielijken en gevaarlijken berg te bestijgen; met de herhaalde uiteenzetting van zijn plan de voyage had deze onsympathieke copie van Tartarin zich reeds een klein aureool verworven als de man, die heel tot aan den top zou gaan.

Met de nodige humor beschrijft hij de gezelschappen en verblijven tijdens de tocht:

Bij het boerderijtje was het een drukte van belang. Een tweetal heeren zaten aan een tafeltje, waarop fotografische toestellen en allerlei instrumenten lagen; en om hen zaten en lagen een aantal dragers met zware lasten op den rug gebonden. Zij vormden een alleraardigste groep, vol leven en vroolijkheid, in hunne rust toch zeer bewegelijk; eene ware keurbende, bijna allen prachtig gebouwde jonge kerels; uit hunne opgestroopte mouwen kwamen sterk gespierde armen te voorschijn, uit de openstaande boezeroenen de forsch gewelfde borsten. Zij maakten een leven als een oordeel en praatten en zongen allen door elkaar. De vreugde werd nog vergroot toen eene nieuwe karavaan van wel vijftien tot twintig man door een gejoel uit de verte hare komst aankondigde; en weldra zagen wij de even zwaar beladenen een voor een uit het bosch te voorschijn komen. Onder dezen was een ware Hercules, een jonge kerel van nauwelijks twintig jaar, bij wien de spieren in dikke bundels op armen en kuiten lagen. Een groot gejuich ging op toen hij in het gezicht kwam, beladen met een vracht van bijna manshoogte; hoewel hij gutste van het zweet, nog wat erger dan de anderen, tintelden zijne goedige oogen van pleizier, en met trots loeide hij het uit, dat zijn vracht heel wat boven de 35 pond was, het voorgeschreven maximum voor een drager op den Mont-Blanc.

De hut is verdeeld in een aantal kleine kamertjes, die gelegenheid verschaffen aan twaalf tot veertien reizigers om op een bed te overnachten; aan de achterzijde is de gidsenkamer, waar een twaalftal stroozakken naast elkaar op den grond en eene doorloopende houten brits op manshoogte daarboven slaapplaats bieden voor ongeveer vier en twintig man. De gelegenheid voor nachtlogies is er echter zeer rekbaar, gelijk wij zelf later zouden ondervinden; zijn er een enkele maal meer toeristen dan bedden, dan moet men zijn bed maar met eenen wildvreemde deelen. Enfin, op die hoogte moet men maar zoo nauw niet zien; dit werd ons al heel spoedig duidelijk. Wij waren zoo gelukkig nog een afzonderlijk kamertje met twee bedden te krijgen. De luxe was niet groot; de bedden waren stroozakken met wat goor doek overtrokken; als dek een paar kwalijk riekende paardedekens. Op een klein tafeltje stond een tinnen kom, die eigenlijk slechts bestemd was om tot versiering van de kamer te dienen; want eerst na veel moeite konden wij den waard bewegen om een beetje gesmolten sneeuw als waschwater te geven; de man verklaarde ons in vollen ernst, dat het geheel overbodig, zelfs onverstandig was om zich te wasschen; nog onder den indruk van eenen warmen inspannenden tocht konden wij evenwel die zienswijze niet onvoorwaardelijk deelen, al had de man met het oog op sneeuwbrand niet geheel ongelijk. Intusschen kwam de welkome tijding, dat het diner gereed was, en met een eetlust om leder lekker te vinden, zetten wij ons aan de ‘table d’hôte’. Op een groezelig stuk doek, bedekt met klonten gestolten vet, stonden drie borden; nog een gast werd dus gewacht. Wij hadden nauwelijks wat vettig warm water met kleffig brood als soep verorberd, of ons vermoeden werd bevestigd, dat de berg- heros onze tafelgenoot zou zijn. De man had helaas zijn adem teruggekregen, en misbruikte dezen om in die benepen ruimte nog erger te schreeuwen en te zwetsen, dan hij beneden had gedaan. Weldra bemerkten wij, dat de man zijne falende krachten onderweg wat al te flink had aangesterkt met zijn cognac-flesch, want hij was behoorlijk dronken. Als om zich nog wat aangenamer te maken, trok hij schoenen en kousen uit onder de mededeeling, dat het zoo goed was na zulk een tocht flink uit te wasemen, en met aandrang raadde hij ons hetzelfde te doen. Tot zijne verbazing bleven wij echter eene andere opvatting over een table d’hôte-toilet, zelfs in die omgeving, huldigen. Herhaaldelijk toonde de man nog zijn goede hart, door ons, na de gerechten ten deele opgeslurpt te hebben, zijn vuile bord met resten onder den neus te schuiven, zeggende dat hij nooit zulk vies goed gegeten had. In een woord, het diner was vol afwisseling en vol fijne genoegens, die men niet licht elders zal aantreffen.

In andere passages wordt hij lyrisch over de schouwspelen die zich voor hem ontvouwen:

Buiten gekomen deed zich aan onze oogen een verrukkelijk schouwspel voor. In het dal ving het reeds aan te schemeren, doch de bergen werden door de ondergaande zon voortdurend schooner beschenen; de lijnen wonnen steeds aan scherpte, en de vele pieken, over dag in een wazig licht, kwamen nu als scherpe naalden tegen het donkerblauwe azuur uit. De sneeuw stak met zachte maar toch glinsterend witte helheid af tegen de donkere rotsen; in sterke mate deed zich het merkwaardige hoogteverschijnsel voor, dat door het geringe vochtgehalte van de lucht de afstanden zooveel kleiner geleken, en de voorwerpen, zelfs op uren afstand, met ongekende helderheid en scherpte van vormen zich aan het oog vertoonden. Bij het dalen van de zon werden de kleurschakeeringen hoe langer hoe mooier; de lucht gloeide van een licht oranje tot donker rood, om geleidelijk over te gaan tot een achtergrond van purper en intens donkerblauw; enkele wolkenkopjes, als in vuur staande, braken den zachten overgang der tinten. Het dal werd steeds duisterder en vager; het kwam ons voor als zonk het langzaam weg in de diepte; en eindelijk, toen de zon op het punt stond achter de bergen te verdwijnen, kwam het heerlijke alpengloeien: de ontzaglijke massa sneeuw en ijs voor en boven ons begon te gloeien, straalde een warm roodachtig licht uit, de millioenen ijskristallen, afzonderlijk niet waarneembaar, waren één tintelende massa geworden, die zelve een bron van goddelijk licht geleek, het oog zoo boeiende, dat het dal en al, wat niet met sneeuw bedekt was, uit het gezichtsveld in een vaag duister verdween; wij ondervonden de suggestieve kracht van het staren in een kaarsvlam in het duister; het was alsof op dat oogenblik niets meer bestond, dan die ijsgloed; het overige van de wereld viel buiten onze waarneming.

Op de top aangekomen schrijft hij:

Het weer was schitterend mooi, de lucht geheel wolkeloos, en het uitzicht zeer helder; slechts hier en daar leunden enkele kleine wolkjes als groote dotten watten tegen de bergen beneden ons. Wij konden dan ook volop genieten van het overweldigende uitzicht. Althans op ons maakte het een indruk van overweldigend te zijn. Velen beweren, dat de afstanden, van den top gezien, te groot zijn, zoodat alles in een wazig verschiet verdwijnt. Gaarne geloof ik, dat zulks bij minder helder weder het geval zal zijn, en op onzen terugtocht zagen wij zelven de lucht ook veel dampiger worden. Tijdens ons verblijf boven konden wij echter met groote scherpte de duizenden toppen en topjes zien. Alle andere bergen geleken miniaturen; de Brevent, van uit Chamonix zoo dreigend en majestueus oprijzend, geleek op een grooten heuvel; de bergen van Zermatt, de Mischabelgroep, de Dent Blanche, de ontzaglijke Weisshorn waren aanmerkelijk lager; den Matterhorn moest men zoeken, hij vertoonde zich als een vrij onaanzienlijke kegel; zelfs de Monte Rosa geleek een bergrug van mindere beteekenis. Vele groote spitsen van het Berner Oberland, de Jungfrau, Eiger, Finsteraarhorn, Schreckhorn, Blümlisalp, Wildstrubel, andere bekenden voor ons oog bedekkende, begrensden met groote duidelijkheid den horizon; wij hadden den indruk verre boven deze allen uit te steken. Eerst hij, die deze geweldige bergen van nabij gezien heeft, kan dus beseffen op welk eene verhevenheid de Mont-Blanc kan bogen; slechts indien men dit voorrecht nog niet gehad heeft, kan ik mij voorstellen, dat de eerste aanblik van al deze reuzen, van de kruin van den nog zooveel grooteren reus, eene teleurstelling moet opleveren.

Overweldigend was ook de aanblik van de uitgebreide sneeuwvelden in de onmiddellijke omgeving. Eene doodsche stilte heerscht in die hooge sferen. Geen levend wezen is meer te bekennen, geen spoor meer te vinden van het bezige leven der wereld. Wel ziet men in de schuinte neer op het dorp Chamonix, heel in de verte, een opeenhooping van huizen, allen zoo groot als speldeknoppen; iets verder de dorpen in het dal van de Arve met de lappendekens der bebouwde velden in kleine verschoten kleurige vakjes tegen de beneden helling der bergen; ook aan de Italiaansche zijde tal van kleine plaatsjes; de afstand is echter te groot om nog de beweging van een rijtuig te zien, veel minder nog van menschen. Het visioen van rust wordt dus nergens verstoord; het witte kleed, in de nabijheid gebroken door grillige scherpe zwarte rotspunten, wordt in de verte, waar dalen zichtbaar zijn, omzoomd door een ietwat kleurrijker rand; waar de dalen niet zichtbaar zijn door eene eentoonige afwisseling van ijstoppen en zwarten steen. Die rust doet niet weldadig aan, zij is ijzingwekkend; met de grimmige ongenaakbare spitsen en de breede ijsstroomen der gletschers, verstijfd in hun val in gapende afgronden, getuigt zij van de ontzettende natuurkrachten, die dit alles gewrocht hebben, maar midden in haar werk van omwenteling en verbrijzeling als met een tooverslag tot werkeloosheid zijn gebracht; getuigt zij van eenen gewelddadigen dood op een oogenblik van een uiterste krachtsvertoon; die rust geeft den indruk van eene eeuwige verstijving, als hadden alle bronnen van leven plotseling opgehouden.

Vissering, “Een tocht op de Mont Blanc”, De Gids, Jaargang 64 (1900), p.85ff.

carrière

Zijn benoeming tot Mandarijn tweede klasse van het Chinese rijk toen hij werd gevraagd om het Chinese muntstelsel te hervormen zegt veel over het aanzien dat hij genoot als bankier. Als directeur van de Nederlandse bank is hij controversieel, maar de tijd waarin hij die functie bekleedde was niet makkelijk.

lizzy

ontmoeting

Misschien het meest interessante verhaal gaat over zijn verhouding met Lizzy van Dorp. Of moet ik misschien zeggen haar verhouding met hem. Ergens tussen Leiden en Haarlem kruisen twee spoorlijnen elkaar, gelukkig op ongelijke hoogte. Een enkele keer komt het voor dat die twee treinen net op hetzelfde moment dat kruispunt passeren. Het is zo’n vluchtig moment van encounter zoals we in het Engels zeggen. Het Nederlandse ontmoeting vertaalt dat niet helemaal. Het is wel een interessant woord. Je zou kunnen denken dat het letterlijk betekent: niet-moeten, het moeten eruit halen, dus iets geheel vrijblijvends. Dat is niet juist. Het voorvoegsel “ont” benadrukt het “moeten”, en dat is van oorsprong “ontmoeten, tegenkomen”, in de verte verwant aan het Engels meet. Encounter komt uit het Frans, en is in origine een vijandige ontmoeting, counter in de zin van ergens tegen zijn, oppositie, strijden, vechten. In de 16e eeuw wordt die betekenis afgezwakt naar meet casually or unexpectedly en in de 20ste eeuw krijgt het een magisch-fantasmagorische klank in bijvoorbeeld encounters of the third kind. Terug naar de treinen. Soms rijden treinen een tijdje naast elkaar en kun je zwaaien naar passagiers in die andere trein. Of, zoals in Agatha Christie’s Miss Marple, the 4:50 from Paddington (1957), zien hoe iemand in de andere trein vermoord wordt.

obsessie

In mijn studententijd zag ik soms op straat een vrouw tijdens mijn vele omzwervingen in Amsterdam, een steelse blik, misschien een verholen glimlach, een beeld wat even blijft hangen. Gemiste kans, dacht ik dan enkele minuten later haar niet aangesproken hebbende. Dit valt onder het hoofdstuk seksuele selectie van Darwin. En zo kwam het ook dat ik op 1 april (!) 1970 geheel toevallig in het Generalife, de tuinen van het Alhambra in Granada, een jonge vrouw aansprak die tot op heden mijn eega is. Maar de meeste mensen duikelen hun partner niet op die manier op. Lizzy bijvoorbeeld, kende de familie Vissering. En in die context kwam zij in contact met Gerard. Andere mensen leren hun partner kennen tijdens studie, op het werk, of bij evenementen. In de trein komt ook voor, maar het is vrij zeldzaam. Ik leerde een leuk Engels meisje kennen in de trein van Athene naar München. Nog een tijdje contact mee gehad maar daarna pieterde het uit. Een Zweeds meisje op de boot van Alexandrië naar Piraeus, ook snel verwaterd.

Paolo Ucello, Jacht in het bos, 1470, Ashmolean Museum Oxford.

Terwijl ik probeerde uit te vinden hoe het nu eigenlijk zat met Gerard en Lizzy zag ik een aflevering van de magistrale tv-serie Lewis, waar een kunsthistorica uitlegt dat de jacht in werkelijkheid ging over de liefde, waarbij de jagers hun prooi proberen te verschalken, de (ge)liefde, die zich dan ergens in het verdwijnpunt bevindt. Terwijl Van Eyck het licht in zijn olieverftechniek wist te vangen was Ucello het genie van het verdwijnpunt. En wat als de jager daar dan komt, vroeg Lewis zich vertwijfeld af. In ieder geval ontstaat de indruk dat Lizzy tamelijk geobsedeerd was door Gerard. Hoewel ze van 1901 tot 1903 (?) iets van een relatie hadden begon Gerard al gauw voor te stellen dat zij elkaar alleen zakelijk zouden zien. Hij was getrouwd met Marie Adrienne Sandberg, telg uit een adellijk geslacht. Geen oude landadel, maar toch, het zal hem wel het gevoel hebben gegeven dat hij een heer van stand was. We weten verder weinig van Adrienne, ik kon ook nergens een familiefoto of iets dergelijks vinden. Nazaten hebben vast nog iets in een schoenendoos of album. Zij schonk hem wel enkele kinderen.

Lizzy wist van geen wijken, het was voor haar kennelijk onbegrijpelijk dat Gerard zijn vrouw niet zou verlaten voor haar. Ze probeerde het maar in 1906 komt het tot een climax waarbij ze eerst met een pistool naar huize Vissering gaat en later een zelfmoordpoging doet. Zo op het eerste gezicht is zij “een leuke dingetje bij de thee”, maar daar is de fysiognomische beoordeling danig in de war gestuurd door de fotograaf. In werkelijkheid was Lizzy van Dorp een zeer bijzondere en krachtige vrouw. De eerste Nederlandse die promoveerde in de rechten, het eerste vrouwelijke parlementslid, vooraanstaand voorvechter van vrouwenrechten en later een econoom van formaat. Zij overleefde haar zelfmoordpoging maar kon nooit een ander liefhebben. Ook bleef zij wegen zoeken om met Gerard in contact te blijven tot zijn dood in 1937. Ik weet niet of zij ooit in de Clinghe is geweest, maar ze woonde lange tijd in Bloemendaal in de villa Jamga aan de Parallelweg, tegenwoordig de Jac. P. Thijsselaan.

Villa Jamga, Parallelweg 1 (ca 1925)
Villa Jamga, Jac. P. Thijsselaan 2 (2021)
promotie

Lizzy promoveerde in 1903 in de rechten, op een proefschrift dat ik niet zou willen lezen, maar dat is mijn probleem.

zie uitvergroting hiernaast

Uitnodiging voor de “promotie-partij”. Reizen: de Zwitserse Alpen en Italië. Sport: fietsen, turnen, tennis en schaatsen, hier samen met “Gerard” (Vissering).

restaurant royal 1885 rechts

DINER ter gelegenheid van de Promotie van Mejuffrouw E. C. VAN DORP.
DINSDAG 7 JULI 1903. Restaurant Royal, Den Haag

Een klassiek menu in de franse traditie. Hotel Royal was in die tijd een toprestaurant. Uitstekende wijnen en champagnes. Prachtige gerechten, alles is uit de kast gehaald.
  • Hors d’oeuvre variés
    • Champagne Royal
  • Crême Reine Hortense[2]hiervan heb ik geen recept kunnen vinden, maar men mag aannemen dat het een soort koninginnensoep was
    • Médoc vieux (Carafes)
  • Saumon du Rhin[3]zalm is rond 1950 geheel verdwenen in de Rijn.Enkele decennia geleden is begonnen met een plan de zalm weer in de Rijn terug te halen, maar ik geloof niet dat die in de handel verkrijgbaar isSce Mousseline.[4]Sauce mousseline is een Hollandaise saus met extra slagroom
    • Chât. Haut Sauternes
  • Filet de boeuf à la bouquetière[5]Dorer-la de tous cotes avec sa sauce.De ce fait, la bouquetière est une garniture composée de légumes nouveaux et de céréales : carottes, haricots verts, petits pois, mais, pommes de terre, … lees verder
  • Ris de veau glacés aux truffes (kalfszwezerik geglaceerd met truffel)
    • Ch. Léoville Poyferré
  • Asperges d’Argenteuil à la Colbert[6]à la Colbert: een speciale kruidenboter
  • Canetons nantais rôtis, Compôte fine
  • Homard frais d’Ostende, Salade de laitue.
    • Liebfraumilch[7]rond 1900 was Liebfraumilch een kwaliteitswijn van het gebied rond de Liebfraukirche van Worms. Tegenwoordig halen we onze neus ervoor op
  • Glace à l’alsacienne[8]een ijstaart in de vorm van een kugelkopf (tulband)
    • Champ. Ernest Irroy demi-sec
  • Dessert—Gâteau mille-feuilles, Fromage, Fruits

Zo’n diner, als ik goed tel met ruim vijftig genodigden moet een klein fortuin gekost hebben. De wijnen, als je die nu moet kopen, kosten 50 tot 100 euro. Ik was recent nog in een 2-michelin-sterren restaurant en betaalde daar 200 euro per persoon. En dan hadden we weinig wijn gedronken en niet van de kwaliteit van Lizzy’s diner.

mijn opa phulp

Philippus van der Linde, 14 oktober 1883 – 22 mei 1970

Opa, oma, mijn ouders, mijn zus en de witte kat

Mijn grootvader van moeder’s kant was een man van vele ambachten: jachtopziener, timmerman, gemaalmachinist, tuinier, imker. Een wonderlijke man, tanig, mediterrane of roma huid en trekken, die mijn moeder ook had. Zijn boomgaard en moestuin was een keur van fruit en groenten. Vooraan was de moestuin, met de bekende regionale groenten zoals sla, sperziebonen, kool, doperwten en vooral klein fruit: aardbeien, kruisbessen, aalbessen, frambozen. Hij leerde ons dat je aardbeien alleen mocht plukken als ze gemakkelijk van de stam loslieten. Wat we tegenwoordig in de winkels en supermarkten kunnen kopen is veel te vroeg geplukt en daarom vrijwel zonder smaak. Er was een grote appelboom, met kleine, prachtig geel en rood gevlamde appeltjes, die we mooie meisjes noemden, misschien van het Gravenstein ras. Rondom de grote appelboom stonden ook enkele peren- en pruimenbomen. Iets verder stonden de bijenkasten, en daarachter het gewone appelgebroed (kleine boompjes met grote appels). Er was een rieten schuur waarin tuingereedschap en imkerwerktuigen stonden. De hele tuin was omzoomd door wilgen die langs sloten groeiden. Er ontstond daardoor een microklimaat met weinig wind en als de zon scheen werd het gauw warm. Mijn broer Philip en ik honkbalden in opa’s tuin, een hachelijke onderneming tussen de bomen. Als de bal een flinke mep met de knuppel had gekregen kon je er soms uren naar zoeken.

opa, bijenkasten, appelboom
bijenkasten
zwerm

De bijen werden niet alleen voor honing gehouden, een belangrijke bijverdienste was het door de bijen doen bestuiven van de fruitbomen van lokale boeren. Opa trok er dan op uit met een bijenkast. Het werk van een imker is magisch, gehuld in een muskietennet dat over een tropenheld is gedrapeerd, flink sigarenrook blazend om de bijen op afstand te houden, en dan de honingraten uit de kast halen. Als de bijen uitzwerven moet hij erop uit om de zwerm te vangen. Das pas spannend! Daartoe heeft men nodig: een bijenmand, een bijenmes en vooral een ladder. Weer uitgedost in dezelfde bizarre kleding. De zwerm gaat meestal aan een boomtak hangen, vandaar de ladder. Eenmaal dichtbij hou je de mand onder de zwerm en met het mes, een soort grote sikkel, gooi je in een keer de zwerm in de mand. Even controleren of je de koningin hebt—bijen zwermen uit wanneer een nieuwe koningin een eigen volk wil stichten—doek erover, naar huis en dan kieper je de handel in een lege bijenkast. Een imker is iemand die met bijen werkt, imme=(bijen)zwerm + ker=-er (als in verkop-er, de toegevoegde K is een betekenisloos klankelement). Het is een oud germaans woord dat alleen in het nederlands is blijven bestaan. Hij leerde ons ook dat de angel van een bij in je huid blijft hangen als hij je steekt. De bij zelf legt het leven daarbij, en als je heel voorzichtig de angel lostrekt heb je er helemaal geen last van. Als je echter gaat wrijven dan wordt het gif in je huid gewreven en zul je flink pijn krijgen. Bij wespen is dat niet het geval, die steken je en spuiten gelijk het gif naar binnen zonder de angel te verliezen. Opa was een bekwaam timmerman. In de grote schuur naast zijn huis had hij een complete timmermanswerkplaats, met alle gereedschappen die daarvoor nodig waren. In die schuur stond trouwens ook de honingmolen, een grote cilinder waar de honingraten in werken geplaatst die dan met een slinger werden rond gezwaaid zodat de honing eruit liep. Pure, rauwe, koudgeslagen honing. Vloeibaar goud. Opa had grote minachting voor de honing die in de winkel werd verkocht, die was volgens hem aangelengd met 50-80% suikerstroop. Afschuwelijk.

Het gemaal ±1910, links de machinist Leendert van Pelt

Het gemaal van Abbenbroek werd ook door hem onderhouden en bediend. Op de foto zien we zijn schoonvader Van Pelt, waar hij het werk van over nam. Zulke gemalen waren nodig om de waterstand in de polders op een constant niveau te houden. Omdat veel Nederland onder de zeespiegel ligt moet het water van de sloten dan naar een ringvaart of rivier worden gepompt die het in zee spuit[9]van spuien, niet spuiten. Als het gemaal flink draaide werd er veel paling gevangen die door de stroom naar het gemaal toe werden gezogen. Ook bij het baggeren van de sloten ving men veel paling. De jongens van het dorp bonden hun broekspijpen van onderen dicht en gooiden de levende palingen in hun broek. Zo’n Volendammers broek zou dan wel handig zijn. Ik heb zelf nog nooit paling gegeten, weet niet waarom, het trekt me niet aan.

Opa was socialist, atheïst, geheelonthouder (blauwe knoop) en pacifist (gebroken geweer). Als jachtopziener van de heer van de Abbenbroekse landerijen[10]waarschijnlijk Frederik Henri baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen tot Windesheim, heer van Windesheim en Abbenbroek (1882-1973) hield hij de wildstand bij en ging met de baron op jacht. Opa was een voortreffelijk schutter. Toen zijn poes oud en ziek was, en de dierenarts zei dat zij uit haar lijden verlost moest worden besloot opa haar zelf dood te schieten. De poes staarde opa roerloos aan tot hij haar naar de eeuwige jachtvelden zond. Het doet mij terloops denken aan het lied uit 1956 van de Selvira’s:

Een blond gelokte jonge jager
Kwam ’s morgens van de jacht terug.
Een lieve meid, naar schatting achttien lentes,
Ontmoette hij daar bij de brug.
Twee reebruine ogen die keken de jager an,
Twee reebruine ogen die hij niet vergeten kan.

Dit strookt wel met hetgeen ik eerder schreef over ontmoetingen, maar tegelijkertijd refererend aan Freud’s eros en thanatos en Ucello’s Jacht gaat het lied verder:

En weder ging ter jacht de jager
Ontmoette toen een schuwe ree.
Hij wilde op dat ed’le dier gaan schieten,
Legde an, maar schudde toen van nee.

Een Hispano-Suiza uit 1932

Terzijde: reebruin is geen erkende ogenkleur. Maar het is wel een mooi beeld.

De familie van de baron ging jaarlijks naar Zwitserland in hun Hispano-Suiza. De verhalen daarover die mijn moeder als jonge vrouw hoorde maakten diepe indruk op haar. Dit was het ultiem onbereikbare, de zaligheid van de heerlijkheden. Lizzy, haar moeder en broer gingen ook jaarlijks naar Zwitserland. Haar vader was vrij jong overleden, hij had een uitgeverij in Nederlands Indië, en die had hem kennelijk geen windeieren gelegd. Lizzy’s moeder beheerde de zaken en ook dat bleek wel goed te gaan. In 1913 schreef Lizzy over haar wintersport ervaringen in St. Moritz:

wintersport

‘Wintersport’. Recensie van E.C. van Dorp (Sonja) van de publicatie ‘Winter in de Alpen’ van Ph.C. Visser en J. Hooft. december 1913

Het was vier uur en de zon was ondergegaan, toen we voor de post te St. Moritz stonden; opeens uit de stille bergeenzaamheid in de drukte van de mondaine wintersport verplaatst. […] Overal fleurige, onbezorgde menschen, wier stem en lach helder opklinken in de sneeuwstilte; vroolijke menschen, die in rodel of bob den berg afglijden, of in groote ouderwetsche sleden, gedekt door met rood omzoomde bontkleeden onder het gerinkel der bellen het dal doorrijden. En op de glinsterende ijsbanen gestalten, die als vogels zoo gracieus door de ruimte schieten, of droomerig als een oud lied voorbijglijden. […] Maar heerlijker dan dit alles was de eenzaamheid der boschpaden, tusschen de dennetakken, zwaar van sneeuw; der stille witte bergweiden hoog boven het dal in hun ongerepte reinheid. […] Maar ook de tochten in het Middengebergte zijn heerlijk, en ik wilde toch wel iedere jonge Hollandsche vrouw, die gezond van lijf en leden is, en wier middelen het haar veroorloven—want jammer genoeg is ’t niet voor allen weggelegd—aanraden, dit boek vol aanstekelijke liefde to de bergen, vol ondernemingslust en overwinningsvreugde, te lezen. […] Op naar de bergen dan, Hollandsche jon- ge vrouwen, waar het zoo grootsch en 200 stil, zoo wijd en zoo rein is. Daar vindt ge u zelve terug, als ge u zelve misschien dreigdet te verliezen in salons en balzalen, tusschen winkels en tearooms. Ook op dit gebied is ‘t zoo’n heerlijke vrijwording der vrouw van oude conventies en vooroordeelen. Onze grootmoeders mochten niet schaatsenrijden, omdat het niet fatsoenlijk was. En haar kleindochters glijden in knickerbockers en ‘Wadenbinden’ de op lange, smalle plankjes de eindelooze sneeuwvelden af.  

Lizzy merkt op dat het “jammer genoeg niet voor allen is weggelegd”. Zij was feminist en had ook zeker ideeën over de verbetering van de levensstandaard van het volk, maar moest niets van socialisme hebben. Nog altijd is Zwitserland het shangri-la van de rijken, en het gemene volk, het gajes, en de kleine bourgeoisie zul je er niet vinden. Zwitserland is nog altijd duur, en de vermakelijkheden die het biedt beperkt. Rijke mensen die ik in India heb ontmoet gingen ook jaarlijks naar Zwitserland. Veel Bollywood films refereren aan Zwitserland, zijn daar deels opgenomen, en belichamen alles waar je van kunt dromen: schoonheid, reinheid, verhevenheid, majestuositeit, romantiek. Vakantie was in mijn jeugd toch een aarzelend verschijnsel. Twee keer naar Scheveningen en een keer naar de Veluwe. Heerlijke herinneringen, mooie tijden. Maar in 1966 werd een droom van mijn moeder werkelijkheid, we gingen naar Zermatt. Vader, moeder, mijn zus en ik. Mijn broer was naar de VS. De treinreis langs de Rijn tot Bazel, daar overstappen naar Bern, vervolgens Visp en het treintje naar Zermatt. Tot slot moesten we met de Gornergrat express naar Hotel Riffelhaus, een van de oudste hotels in Zwitserland op een hoogte van 2500 meter.

Het is nog altijd een indrukwekkend hotel, vooral door zijn ligging. Niet goedkoop, reken 450 euro per nacht voor een tweepersoonskamer, maar dat is wel half-pension. Mijn moeder stond doodsangsten uit, de visuele dynamiek was zo dramatisch anders dan le pays plat. Maar aan het eind van een week liep ze toch wel vrolijk omhoog naar de Gornergrat op naar beneden tot Zermatt.

Voetnoten

Voetnoten
1 het plat-hollandse begrip mombroso-type is een verbasering van Lombroso-type, naar Cesare Lombroso, die meende criminelen aan hun gelaatstrekken te kunnen herkennen
2 hiervan heb ik geen recept kunnen vinden, maar men mag aannemen dat het een soort koninginnensoep was
3 zalm is rond 1950 geheel verdwenen in de Rijn.Enkele decennia geleden is begonnen met een plan de zalm weer in de Rijn terug te halen, maar ik geloof niet dat die in de handel verkrijgbaar is
4 Sauce mousseline is een Hollandaise saus met extra slagroom
5 Dorer-la de tous cotes avec sa sauce.De ce fait, la bouquetière est une garniture composée de légumes nouveaux et de céréales : carottes, haricots verts, petits pois, mais, pommes de terre, betteraves correctement tailles, cuits séparément et sautes au beurre  et passes a la vinaigrette, puis comme son nom l’indique, disposes par petits bouquets autour du filet arrosé de sa sauce de cuisson
6 à la Colbert: een speciale kruidenboter
7 rond 1900 was Liebfraumilch een kwaliteitswijn van het gebied rond de Liebfraukirche van Worms. Tegenwoordig halen we onze neus ervoor op
8 een ijstaart in de vorm van een kugelkopf (tulband)
9 van spuien, niet spuiten
10 waarschijnlijk Frederik Henri baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen tot Windesheim, heer van Windesheim en Abbenbroek (1882-1973)

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.