Inleiding

die clinghe

©MooijekindVleut makelaars

Die Clinghe. Niet direct een gebouw waar je langs rijdt en denkt “Jee, wat is dat nou weer” of misschien “Gô, zoiets heb ik nou nog nooit gezien”. Maar toch wel net iets anders dan gewoon. Van enige afstand zien we een heel lichte knik in het dak, een oosterse invloed die bekend staat als een doorzalend dak, zoals we zien in oost-Aziatische pagodes en Minangkabause architectuur. Eduard Cuypers, de architect van Die Clinghe, had dat idee tijdens zijn periode in Nederlandsch Indië opgedaan (ref). Een nadere inspectie van de muren, en vooral de tuinmuurtjes, toont een aantal rustiek ogende bakstenen gemaakt van sintels. Het is een subtiel detail, de onoplettende kijker zal het nauwelijks opvallen en misschien denken dat het een rommelig toeval is. Niets is minder waar. Eigenlijk is alles getuige van een architect die intens bewust is van wat hij doet terwijl het tegelijkertijd bijna achteloos lijkt. Als je goed kijkt zie je dat ze in alternerende rijen staan.

Links het voormalig klooster Bethanië, rechts die Clinghe. © wm, genomen vanaf de watertoren van Overveen
originele bouwtekening. open balkons links en rechts en een jugendstil punt.
de huidige situatie met de aanbouw links en het gesloten balkon rechts. louvreluiken allemaal weg ☹️

levende gebouwen

Gebouwen hebben een ziel[1]ziel als concept, niet als onstoffelijk levensbeginsel. Ze leven. Het zijn memen. De meme werd in 1976 door Richard Dawkins bedacht als een cultureel equivalent van het gen. Memen zijn de basiseenheden van cultuur die zich net zo gedragen als genen in de evolutie. Het zou beter zijn om te spreken van een mem, maar in het Nederlands spreek je dat uit als mèm, volgens het WNT variant van mam, moeder. Maar de bedienden in de kelder weten wel beter; mem, meervoud memmen, dat zijn tabakszakken ofwel een bos hout voor de deur. In dier voege zou een gen beter een gene kunnen heten maar dan verzeilen we aan de overkant. Dus moeten de logische paren gen/mem en gene/meme worden gerecombineerd tot gen/meme. We zouden als enkelvoud meem kunnen gebruiken. Leuk, doen we! In recente tijden zijn er internet memen, cultuurelementen die zich dus via internet verspreiden. Internetmemen kunnen ‘viraal’ gaan, waarmee bedoeld wordt dat zij zich razendsnel als een virus verspreiden. In deze tijden van corona kunnen we ons daar wel wat bij voorstellen. Maar ik gebruik meem hier in de algemene betekenis die Dawkins eraan gaf.

Zijnde een levende entiteit kunnen ons afvragen wat de Clinghe eigenlijk zelf wil. Bart Eysink Smeets was in Drenthe en hoorde dat de dorpskei van Borger in de ijstijd op het vooruitschuivend ijs vanuit Finland naar Nederland was gekomen. Hij voelde temee dat dat niet goed was. Die kei wil naar huis, dacht hij. Om er zeker van te zijn schakelde hij een medium in dat met keien kon communiceren en zijn intuïtie was correct, de kei was diep ongelukkig hier. Veel migranten zijn ook diep ongelukkig en verlangen naar een denkbeeldig heem. Andere(n) vinden het juist fijn. Neem bijvoorbeeld de esdoorns, uit Canada overgewaaide exoten, die tieren welig. Het antwoord op de vraag wat de Clinghe wil is duidelijk: helemaal niets. En terecht want net als een kind heeft ie niks te willen. Die kei, die trouwens kotsmisselijk werd tijdens de lange reis naar Finland, heeft ook helemaal niks te willen. En Bart en zijn medium moeten zich er niet mee bemoeien.

Een gebouw is een cultuurgoed, een cultureel erfgoed. Toen het onderhoudswerk aan de Notre Dame de Paris in 2019 een beetje uit de hand liep schreeuwde de hele wereld begrijpelijkerwijs moord en brand. Inderdaad, brand. En moord, omdat hier een cultureel erfgoed werd vermoord. En wie zou deze moord begaan hebben? Was het met voorbedachte rade?[2]voorbedachteN met een buigings-n? DoeiWaren het terroristen? Of achterlijke en onnozele werklui? En waarom hadden de opdrachtgevers geen maatregelen genomen waardoor zo’n ramp nooit zou kunnen geschieden? Tegelijkertijd doemde een probleem op dat voor mijn verhaal veel belangrijker is: naar welke versie uit het verleden moest de restauratie teruggaan? Of moest er juist een nieuwere versie aan toegevoegd worden? Want zo’n gebouw is niet statisch, er is door de eeuwen heen aan veranderd, toegevoegd, weggehaald. En heel veel historische gebouwen hebben branden en bombardementen overleefd en zijn daarna weer in nieuwe gedaante herboren. Dode materie is onderworpen aan entropie, dat wil zeggen dat het een steeds lagere vorm van energie vertegenwoordigt. Simpel gezegd: het vergaat. Het kenmerk van leven is dat het negatieve entropie—negentropie—heeft. Het verzet zich tegen de desintegratie waar dode materie aan onderworpen is. In het geval van een gebouw is dat een explosie die plaats vindt van ontwerp tot bouw. Daarna is het wat rustiger, regelmatig onderhoud en wellicht van tijd tot tijd een aanbouw of een verbouwing. Maar er kan zich ook een explosieve destructie voordoen; brand, bommen of instorten door constructiefouten. Die Clinghe, waar ik liever aan refereer als de Clinghe is nu ruim 100 jaar oud. We hebben dat gevierd samen met mensen die er ooit gewoond hebben. Even over de terminologie “clinghe”, cognaat aan kling, is de kam van een duin. In ouder Nederlands kan “die” lidwoord zijn, zoals in het Duits. Bij gebouwen is dat lang blijven hangen. Het gaat dus niet om deze clinghe vs die clinghe, maar om “de” clinghe.

Na de 100 jaar viering in 2017, de gasten zijn weg, enkele bewoners puffen even uit.

Maar er is veel meer aan de hand met een gebouw. Het is de focus van activiteit. Het leven van een gebouw is het leven van de betrokkenen; mensen, muizen, motten en mossen. In deze site probeer ik daarover te berichten.

Er zijn niet echt veel motten in huis, en ook met de muggen valt het wel mee. Een enkele spin, soms een hooiwagen, in de zomer vliegen, bijen, wespen en lief herenbeestjes. Met de muizen is het vreemd gesteld. In bijna 40 jaar heb ik maar één muis gezien. Maar de buren links boven hadden er veel last van, ondanks dat ze een kat hebben. En onze benedenbuurvrouw had een plaag, er zijn er daar recent 15 gevangen en gedeporteerd. In de garage zijn ook muizen, ze zijn dol op de stoelen van de old-timers die daar staan. In ons huis in India hadden we een heel klein muisje, Alexander, vernoemd naar de grote. Hij/zij hield heel van muziek en als hij/zij muziek hoorde kwam hij/zij gelijk kijken. Meestal vanuit de boekenkast. We konden Alexander niet meenemen, maar nu hebben we zijn nichtje Alexandra te logeren.

verhaal

Wat ik hier vertel rond de villa Die Clinghe in Bloemendaal is geen geschiedenis, cultuurhistorische of wetenschappelijke documentatie, maar het is ook geen fictie en voor zover ik weet waarachtig. Niet alles kan ik bewijzen. Waar ik mij baseer op anderen heb ik zoveel mogelijk naar de bron verwezen. Maar een deel bestaat uit mondelinge overlevering en inzichten die voortkomen uit het dynamische geheugen.

Deze website is een levende memeplex. Zo mogelijk ontspruiten er nieuwe entiteiten. De site bestaat uit twee gedeelten: de kern die direct verband houdt met het huis en haar bewoners, en de zijpaden, die soms direct met mijn leven hier te maken hebben, maar vaak slechts zeer indirect. Daar komt bij dat de omgeving een integraal deel is van een woning, en ook die komt aan bod.

Ik hou veel van mijn taal. De Nederlandse bedoel ik dan, want als ik mijn taal in de persoonlijk zin hanteer valt er nog over te bakkeleien. Ik hou ook veel van woordenboeken en taalsites. 1000 vergeten bewaarwoorden, het Verdwijnwoordenboek, het Bargoens woordenboek, de Taalkalender, het synoniemen-net, onze taal, de etymologie site, en bovenal het Woordenboek der Nederlandse Taal. Dat laatste is verreweg het grootste woordenboek van welke taal ook ter wereld: bijna 50000 bladzijden met twee kolommen in groot formaat. Vergeet niet de opties subbetekenissen en citaten aan te zetten! Voor spelling hanteer ik het witte boekje. Persoonlijk vind ik pannenkoek stom klinken. Geef mij maar een pannekoek. En doe in het beslag een kippeëi. Een ei van twee kippen? Kom nou. Het omgekeerde wel, dat is een dubbele nul.

Wat veel mensen niet weten, is dat je geen tussen-n schrijft in samenstellingen die beginnen met ‘gedachte’. Correct volgens de officiële spelling is ‘gedachtegang’, ‘gedachtestreepje’ en – inderdaad – gedachtewisseling. Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd, want er worden natuurlijk meerdere gedachten gewisseld. Hoe zit dat? De sinds 1995 bestaande regel voor de tussen-n in samenstellingen is duidelijk op dit punt. Als het eerste deel van de samenstelling eindigt op een toonloos uitgesproken e én zowel een meervoud op -n als op -s heeft, komt er géén tussen-n. ‘Gedachte’ eindigt op een toonloze e en zowel ‘gedachten’ als ‘gedachtes’ is een correct meervoud, dus schrijf je ‘gedachtewisseling’. Andere voorbeelden van woorden die om dezelfde reden geen tussen-n krijgen zijn ‘hordeloop’ (horden/hordes) en ‘weduwepensioen’ (weduwen/weduwes).[3]Van Dale.

Een ontzettend achterlijke en stomme regel die dringend veranderd moet worden: indien het eerste deel van een samenstelling een meervoud betreft dan moet het als meervoud worden geschreven, zo niet een enkelvoud. Huisstijl is de stijl van het huis, huizenbouw is de bouw van huizen. Wanneer je twee zelfstandig naamwoorden aan elkaar plakt komt er vaak iets tussen om het prettiger uitspreekbaar te maken. Soms niet, zoals in handdoek, wat we overigens uitspreken als han-doek. Je moet een italiaan zijn om die twee d’s uit te spreken. Heerlijk zoals zij dubbele letters in de lucht laten hangen voor ze verder gaan: cappello = cap—pel—lo. Baardaap, spreken we uit als baard-aap en niet baar-daap. Soms dus “e” of “en”, en soms een “s”, zoals in koningshuis. Interessant is kinderspel, wat geen spel voor kinderen is, maar iets heel makkelijks. Herman Finkers legt trouwens uit dat het meervoud kinderen een dubbel meervoud is, en dat het beter zou zijn om kind/kinden of kind/kinder te zeggen.

Vergeef me enkele spelfouten, ik ben licht dyslectisch (en nogal dialectisch), vooral omdat ik niet echt kan blindtypen en mijn ogen steeds tussen scherm en toetsenbord switchen. En dan is er de spellingscorrectie die ongemerkt woorden verandert. Kan hem wel uitzetten, maar ik maar meer fouten dan zij. Sommige woorden die meestal met hoofdletter worden geschreven vind je hier met kleine letter, vind ik prettiger.

Wim van der Meer te bereiken via e-mail wimvandermeer[apestaartje]me.com

De auteur (rechts) tijdens een wandeling met vrienden in het nabije landgoed Elswout

moi

Ik heb antropologie en musicologie gestudeerd aan de UvA en Delhi University en promoveerde aan de Universiteit van Utrecht (1977) in de Oosterse Talen en Culturen, met Jan Gonda als promotor. In India heb ik sinds 1970 een uitgebreide en intensieve opleiding genoten in Hindoestaanse klassieke vocale muziek onder de illustere Pandit Dilip Chandra Vedi (1901-1992), een van de titanen van de twintigste eeuw, en zelf een leerling van beroemde musici zoals Bhaskar Rao Bakhle, Faiyaz Khan en Alladiya Khan. Sinds 1999 doceerde ik culturele musicologie en wereldmuziekstudies aan de UvA tot aan mijn pensionering in 2014.
Enkele belangrijke publicaties: Hindustani Music in the Twentieth Century (1980), de Roep van de Kokila (1982) en de Raga Guide (1999, co-auteur), een werk dat internationale bekendheid kreeg in meer dan 70 muziektijdschriften en kranten. Van 2005 tot 2012 was ik hoofdredacteur van het Journal of the Indian Musicological Society. In samenwerking met Dr. Suvarnalata Rao van het NCPA (Mumbai) werkte ik aan het Music in Motion-project, waarin de bekendste raga-s van Noord-Indiase klassieke muziek zijn gedocumenteerd met opnames, analyses en bewegende beelden. Naast Indiase muziek ben ik ook goed thuis in de Braziliaanse muziek. Mijn werk aan computerondersteund onderzoek in de musicologie is internationaal bekend.

Het kerkplein, rechts ons huis, met daaraan vast de school waar mijn vader les gaf (gemeentehuis achter de school)

OK, dat is de theorie. Nu de praktijk. Ik ben opgegroeid in Abbenbroek, een klein dorpje in het zuiden van Nederland (op de Zuid-Hollandse eilanden, waarvan veel mensen ten onrechte denken dat ze bij Zeeland horen). Mijn eerste duidelijke herinnering is de watersnood van 1953, toen ik 4 jaar oud was. We moesten zelfs een paar dagen voor mijn verjaardag voor het water vluchten en ik herinner me nog goed hoe mijn moeder mij en mijn oudere zus met de tram naar Rotterdam bracht. De ruimte voor ons huis, het kerkplein, lag destijds onder een dunne laag sneeuw. Mijn oudere broer Philip en mijn vader bleven achter om te proberen wat spullen naar de eerste verdieping te verplaatsen, later kwamen ze ook naar Rotterdam.

Het kerkplein onder water, dat in de hoogste stand tot 1,75m kwam. Februari 1953

Daar vierden we mijn verjaardag bij mijn grootouders. Terug naar het huis nadat het water was gezakt is een zeer vage herinnering, maar één ding valt op; de piano die we hadden was totaal verwoest door het water en mijn broer en ik demonteerden hem. Een andere herinnering die ik uit die tijd heb, was dat mijn vader vroeger viool speelde, en dat wilde ik ook leren. Hij dacht echter dat het voor mijn broer en mij beter was om piano te leren spelen, die op de een of andere manier werd vervangen na de overstromingen. We hadden een vreselijke pianoleraar in het dorp en ik verloor al snel mijn interesse. Ik herinner me ook dat we op zondag naar de radio luisterden; een klassiek muziekprogramma waar mijn vader van genoot en waar wij ook van moesten genieten. Op zich was dat wel zo, maar eigenlijk gingen we liever buiten spelen.

Mijn passie voor muziek nam pas echt een vlucht toen we in 1963 naar Amsterdam verhuisden. De jongeren op school hielden van Rock and Roll, ik beleefde de tijden van Beatles en Stones van heel dichtbij. Philip ging het jaar daarna naar de universiteit en een van zijn medestudenten kwam uit Egypte. Via hem leerden we Um Kalthum kennen. Ik denk dat dit mijn oren voorbereidde op Indiase muziek, want toen ik die in 1965 voor het eerst op de radio hoorde, werd ik overweldigd. In die tijd had ik mijn eerste buitenlandse reiservaringen. In 1966 naar Zermatt met mijn ouders, in 1967 naar Egypte met Philip, in 1968 naar India, weer met Philip en in 1969 naar Marokko. Meer over die reizen in de zijpaden. Maar kort over 1968: we gingen over land, eerst naar Istanbul, daarna met lokale bussen naar Ankara, Erzurum, Doğubayazıt, Tabriz, Teheran, Masshad, Herat, Kandahar, Kabul, Peshawar, Lahore, Ferozepur, Delhi. Dat duurde bijna drie weken. We verbleven een tijdje in India en weer terug op dezelfde manier. Veel hippies op hetzelfde pad, meestal stoned. In India bezochten we Vilayat Khan, de grote sitar speler, die ik in Amsterdam al had ontmoet. Vilayat Khan verbleef toen in een oud herenhuis in Simla en ik herinner me dat hij commentaar gaf op het leven in de bergen: “Je kijkt van de berg naar beneden en je voelt je sterk, je kijkt omhoog en je voelt je nederig”. In Delhi ging ik naar All India Radio, waar ik Anant Lal, de shahnai-speler, leerde kennen. Het eerste Indiase muziekstuk dat ik in 1965 had gehoord, was van hem, die raga Multani speelde, en het inspireerde me om zelf de shahnai op te pakken. Er was een oriëntaliawinkel in Amsterdam die muziekinstrumenten verkocht en bij het Tropeninstituut was er een introductiecursus Indiase muziek. In 1967, dankzij de opkomst van Mahesh Yogi en de Beatles, kwam er een stortvloed aan Indiase muziek-lp’s naar Nederland. Ik ontmoette ook een aantal verzamelaars die me toestonden om tapekopieën te maken van hun zeldzame Indiase muziekopnames. De muzikanten die me het meest ontroerden, waren Faiyaz Khan en Mogubai Kurdikar.

Marilene

In 1970 ontmoette ik Marilene Nagle en we trouwden nog hetzelfde jaar. Marilene, geboren in Brazilië in een Syrische familie, studeerde in Aix-en-Provence. Haar vader was geboren in Syrië en kwam als klein kind met zijn vader naar Brazilië. Haar moeder was tweede generatie Syrisch.
In hetzelfde jaar kreeg ik een studiebeurs die me in staat stelde mijn doctoraalstudie in India voort te zetten en Marilene ging mee. We trouwden nog voor we vertrokken. Ik schreef me in voor sociologie en musicologie aan de universiteit van Delhi en kreeg shahnai-lessen van Anant Lal. In het begin van 1971 introduceerde iemand me bij Dilip Chandra Vedi. Het was een naam die ik eerder was tegengekomen, hij was een student van Bhaskar Rao Bakhle, Faiyaz Khan en Alladiya Khan. Dat waren enkele van de meest beroemde en invloedrijke muzikanten van de vroege twintigste eeuw. Helaas zijn de enige opnames die we hebben van Bhaskar Rao en Alladiya echt van vreselijke geluidskwaliteit. Faiyaz Khan kunnen gelukkig overvloedig horen, en wat een gigant was hij. Bij veel all-India muziekfestivals van zijn tijd had hij de eerste prijs gewonnen. Op foto’s hangt zijn borst vol medailles en hij werd heel rijk. Maar Vedi zelf was ook een top-musicus in zijn tijd. Hij had zijn basis in de muziek verworven bij Uttam Singh, een Dhrupadiya van Tilwandi Gharana en voor Vedi was kennis van dhrupad essentieel voor het begrijpen van raga.

Dilip Chandra Vedi

Toen ik hem ontmoette, nam Vediji als vanzelfsprekend aan dat ik bij hem wilde studeren en nodigde me uit om voor hem te zingen. Ik zong een kinderliedje en hij vond mijn stem geschikt. Hij stelde voor de volgende week te beginnen. Studeren bij hem in Bharatiya Kala Kendra was een buitengewone ervaring. Hij had ongeveer tien studenten, die elke dag van 12 tot 6 uur les kregen. Iedereen had een privéles van ongeveer 45 minuten, maar iedereen zat ook bij de lessen van andere studenten en soms onderwees hij een compositie aan alle studenten tegelijk. Gevorderde studenten hielpen beginnende studenten. Ik had het bijzondere voorrecht om Nupur Roychaudhury en Anita Roy Chaudhury als mijn medestudenten te hebben (overeenkomstige achternamen, maar geen familieleden). Anita was de meest succesvolle jonge zangeres van haar tijd. Haar belangrijkste rivaal was de toen nog heel jonge Parveen Sultana, maar in concoursen won Anita altijd de eerste prijs. Nupur was ook een goede zangeres en ze werd muziekdocent aan Delhi University. Anita stierf in 1975 bij een vreselijk ongeluk.

Ik heb deze zeer intense training genoten tot 1975 met een korte pauze en kwam in 1977 terug voor een periode van een half jaar. Vediji had de Kendra verlaten en onderwees nu thuis. Na 1978 bleef ik op onregelmatige basis terugkomen, een paar maanden per jaar. De basis in deze muziek was gelegd tussen 1971 en 1975, daarna was het een kwestie van mijn kennis uit te breiden. Vedi’s methode van lesgeven was gericht op composities. In tegenstelling tot andere leraren, die nadruk op oefeningen legden, geloofde hij dat compositie de sleutel was tot het ontwikkelen van zowel techniek als begrip van raga. De composities werden in extreem detail onderwezen – elke kleine buiging en nuance van timing moest perfect zijn. Zijn opvatting van raga was gebaseerd op dit begrip van detail en structuur van de compositie. Naast het bestuderen van compositie onderwees hij alap op dezelfde manier: net zo voorgecomponeerd en in detail uitgewerkt als de composities, studenten begonnen met het improviseren van alap in een veel later stadium. Deze benadering wordt gehanteerd door de oude gharana’s van Khayal zoals Gwalior, Agra en Jaipur, evenals in de tradities van Dhrupad. In andere Gharanas en de meeste instrumentale muziek is er veel meer nadruk op technische oefeningen, en de hele benadering van raga is anders. Oefeningen worden in tans getransformeerd, Tans worden vertraagd tot alap, composities zijn minder prominent, zelfs schetsmatig. De hele sfeer en conceptie van deze verschillende benaderingen is anders.

Aangezien deze raga-muziek een mondelinge traditie is, is er geen manier om het anders te leren dan door nauw en langdurig contact met een leraar. Ik ken verschillende buitenlanders die heel weinig echte training hebben gehad, sommigen van hen zijn volledig autodidactisch. Met behulp van opnames kunnen ze ver komen en goede artiesten worden. Ik heb veel concerten gegeven, maar nooit van plan om een ​​fulltime performer te worden. Mijn temperament is dat van een onderzoeker en docent. Opmerkelijk is dat in het huidige muzikale leven in India er geen onderscheid is tussen muzikanten die een diepgaande kennis hebben van raga en degenen die een magere kennis hebben. Voor de meeste studenten is het gemakkelijker en goedkoper om niet de lange weg te nemen om raga te leren. Voor mij was het leren van raga iets fantastisch en het is nog steeds heerlijk om over die kennis te beschikken. Luisteren naar musici zoals Kishori Amonkar of Ulhas Kashalkar beweegt me diep omdat ze raga nog steeds op de tradi manier presenteren. De andere kant van de medaille is dat voor mij al die muzikanten die een enorme techniek hebben, maar voor wie raga slechts een middel is om die techniek te demonstreren totaal oninteressant zijn. Het is allemaal hetzelfde.

In 1983 startte de International Society for Traditional Arts Research (Istar) een project van het documenteren van Ragas met Vediji als de bron van kennis, een project dat uiteindelijk de publicatie van de Raga-gids zou inspireren. In dit project, geleid door mijn Gurubhai Joep Bor, hadden we ook de steun van een informaticus, Bernard Bel, die me de basisprincipes van computerprogrammering en signaalverwerking heeft geleerd. Terug in Nederland in 1985 nam ik een crashcursus in programmeer- en systeemanalyse om mijn kennis op dat gebied uit te breiden en in 1986 nam een ​​functie op als IT-specialist in de Universiteit Leiden. Tegelijkertijd leerde ik verschillende cursussen Indiase muziek en had ik particuliere studenten. Met mijn Gurubhai Joep en een paar andere fanatiek richtten we een Nederlandse tak van Istar op en begonnen we een school van Indiase muziek en dans die in 1989 gedeeltelijk samenmaakte in de Rotterdamse conservatorium.

colofon

Deze webzijde is een verstrengeling van dagboeken. Daar is het dagboek van Die Clinghe, het huis waar ik nu bijna veertig jaar woon met Marilene. Maar ook mijn eigen dagboek en dagboeken van mensen die hier gewoond hebben of er indirect mee te maken hebben gehad. Misschien zou de titel “die clinghe en ik”, of “mijn clinghe” beter zijn, maar mijn bedoeling is om mijn ervaringen te zien in het licht van anderen. De Clinghe is ons thuis geworden. In het begin was veel onzeker, en er waren tijden dat we erover dachten om weg te gaan, maar we zijn erg blij dat dat niet is gebeurd. Misschien in de toekomst. Wie weet, zou kunnen… Je thuis is je kasteel, maar ook nog veel meer dan dat. Vanuit je thuis zie je de wereld. Lao Tze zei:


Onder het logo van Die Clinghe in de kopafbeelding van deze webzijde staan enkele woorden die verschillende aspecten van onze residentie/domicilie weergeven. Haardstede of haardstee is een plek/plaats waar je haard is. Haard—oorspronkelijk hert—zou een indo-europees woord kunnen zijn dat met vuur te maken heeft. Stee herkennen we in het Engels stay. Stad is daar ook van afgeleid. Thuis is “te huis”, en huis is een germaans woord: engels house, duits Haus. Honk komt uitsluitend in het germaans voor, waarschijnlijk gerelateerd aan hoek en hok. Heem: engels home, duits Heim. In het bargoens komt ook de variant ham voor: “ik ga naar ham”. Andere opties: Verblijf: waar je blijft: blijven komt van een indo-europese stam die plakken, kleven betekent. Uitvalsbasis: oorspronkelijk een militair concept, een plek waar vanuit je aanvalt. Maar in de toeristenindustrie is het een centraal punt vanwaar je een gebied goed kunt bestrijken. Kot is ook een germaans woord voor hutje, huisje, ook wel een hok voor dieren. In het Vlaams is het een studentekamer. Het bargoens spiese is wel erg aardig: latijn hospitium, in het grishun ospizio (gastenverblijf), maar in het portugees hospício (gekkenhuis). Hotel is daar ook van afgeleid, en in het frans kan een hotel ook een ziekenhuis (hôtel dieu) of een herenhuis zijn. Dit woord is ook opgeslokt door de toeristenindustrie.

Terzijde…ik gebruik het engels website en mijn nederlandse versie webzijde door elkaar. Het engels site (plaats, locatie) en side (als in countryside) en duits seite zijn nauw verwant aan zijde (kant).

Ik draag deze website op aan mijn vrouw Marilene en mijn leraar Dilip Chandra Vedi. Maar ik wil ook al mijn andere leraren, familie, vrienden, studenten, buren en collega’s danken[4]dat loopt soms door elkaar, collega’s die vrienden zijn en zo…. Ik aarzel om enkele bij naam te noemen, maar omdat deze website nog aangepast kan worden vooruit: mijn ouders Taeke en Teuntje, mijn broer Philip, zijn vrouw Rosa Maria en hun kinderen en kleinkinderen, mijn overleden zus Aplonia, mijn aangetrouwde Braziliaanse familie die met teveel zijn om op te sommen (behalve Sucena en Juliana), mijn gurubhai[5]mede-leerling van dezelfde meesterJoep Bor, mijn vriend-sedert-lang Wim Bosman, mijn professoren Boissevain†, Wertheim† en Béteille, mijn promotor Jan Gonda†, mijn informatica-guru Bernard Bel, mijn collega’s Rokus de Groot, Suvarnalata Rao en Frans de Ruiter, mijn leraren Lensink, Voors† en Kuipers†, mijn promovendi Magda Pucci, Clarence Charles en Alexandra Markovic, mijn buren-sedert-lang Anke, Mieke en Bea, de begunstiger van Autrim J.J. Bhabha†. Tenslotte nog de guru van Marilene, kathakali acteur Sadanam Bakakrishna en Superind Vasudevan Nambudiripad† die ik zeer hoog acht. En dan Susana/Marcio, Marcus, João/Tânia, Jane, Nicolas, Alain, Yvette, Barbara, Bob/Dorien, Aafje/Lutz, Glenn/Dorien, Anne, Wouter/Marie, Josee/Jos, Rita, Henrice. Wie ik verder vergeten ben zal ik later graag toevoegen.

Voetnoten

Voetnoten
1 ziel als concept, niet als onstoffelijk levensbeginsel
2 voorbedachteN met een buigings-n? Doei
3 Van Dale
4 dat loopt soms door elkaar, collega’s die vrienden zijn en zo…
5 mede-leerling van dezelfde meester

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.