Speelbal
Uit: Lucette M. Oostenbroek, Die Clinghe,
De Geschiedenis van een Villa
Van 1940 tot 1943 bezetten de Duitsers de clinghe en gebruiken het als uitkijkpost. Na de oorlog is het tot 1950 een opvoedingsgesticht voor jeugdige politieke delinquenten uit de oorlogstijd (Oostenbroek 1981: 27-28).
De periode van 1950 tot 1982 neem ik integraal over uit het boekje van Oostenbroek.
Hoofdstuk III: Ex Uno Plures, Democratisering van de bewoning.
Nadat Die Clinghe begin 1950 had afgedaan als Rijksopvoedingsgesticht, was het vrij derven visseringroevig gesteld met de villa. Maar ook was het droevig gesteld in het naoorlogse Nederland met de woningvoorziening. Uit de combinatie van deze twee feiten werd een zeer gezonde conclusie getrokken, mede mogelijk gemaakt door het feit dat de Erven Vissering Die Clinghe niet voor eigen bewoning behoefden.
G. Friedhoff, zoon van de toenmalige Rijksbouwmeester Ir. G. Friedhoff, legde het plan voor de villa middels interne verbouwing voor bewoning door meerdere gezinnen geschikt te maken. Dit inwendig verbouwen van Bloemendaalse villa’s werd door het Rijk principieel en financieel gesteund. Immers, vele villa’s waren in de oorlog door de Duitsers gevorderd, uitgewoond en leeg achtergelaten. Ook bijvoorbeeld “Beau Regard” bood na verbouwing woonruimte aan 3 gezinnen.
Op 12 april 1950 gaf Mr. S.E. Vissering uit Den Haag namens de Erven Vissering toestemming voor deze verbouwing, uit te voeren namens huurders en verhuurders door de firma G. Tiggelman en Zoon te Haarlem. Op 27 april 1950 gaven Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal hun goedkeuring voor de verbouwing.
Burgemeester jonkheer den Tex had wel een “maar” wat betreft bewoning door meerdere gezinnen: “alleen academici en adel zouden in aanmerking mogen komen”. Maar ja, we schrijven nog 1950.
De verbouwing bestond uit het inbouwen van extra keukenblokken, extra w.c.’s en douches. Al in hetzelfde jaar – 1950 – trokken de eerste 5 families erin: Friedhoff, Molenaar, Hasselman, Hesmerg en van der Wal.
Wat betreft de voorwaarde “alleen academici en adel” viel de samenstelling gelukkig nogal mee. Twee academische titels sierden de naambordjes aan de voordeur, adel had zich niet aangemeld. Dit was echter geen enkele belemmering voor een harmonische samenleving binnen de degelijke Die Clinghe-muren.
Er werden véél kinderen geboren op Die Clinghe, het duin vormde een natuurlijke zandbak en de jeugdherinneringen van nu volwassen “Die Clinghe-kinderen” zijn zonder uitzondering zeer zonnig. Men vierde met elkaar feest, Sinterklaas kwam op bezoek en de hal was dan ook het centrum van een huis dat van kelder tot zolder barstte van leven.
De idylle duurde tot 1958. Door allerlei omstandigheden werd door de Erven Vissering besloten Die Clinghe te verkopen. Hoewel de bewoners optie hadden op het pand, kwam het in handen van de Bloemendaalse huizenbezitter C.H. Speel, die op een zeer onorthodoxe wijze het huis aan zich trok.
Een van de toenmalige bewoners, Dr. J.J.M. Bakker, stuurde ons een levendige beschrijving van deze juridisch bedenkelijke manoeuvre, die wij hier in zijn geheel afdrukken:
“Totaal anders was de overbodigheid van reserves jegens elkaar een feit wanneer Die Clinghe – dat wil zeggen: de mensen van Die Clinghe – van buiten bedreigd werd. Dan werd de optelling van mensen één saldo. Speel was zo’n bedreiging. Hij verraste zelfs als je meende dat je vierkant tegenover elkaar stond: hij had altijd wat achter de hand dat je niet vermoeden kon. Het huis moest verkocht worden. De toenmalige wethouder die huisvesting behandelde, had ons op voorbeeldige wijze inzicht gegeven in onze rechten, risico’s en in de kansen van een juridische procedure indien een nieuwe eigenaar onze woongemeenschap wilde aantasten. Het verstandigste leek: zelf kopen, ook al omdat ons als bewoners een zeer loyale kans werd geboden door de eigenaars. We maakten een afspraak met de betrokken Bloemendaalse makelaar: we zouden zaterdags om één uur bellen voor een definitieve afspraak. Maar de makelaar bleek niet thuis. Niemand op zijn adres wist waar hij was. “We hebben toch afgesproken…?” Klik – op de haak. Intuitie is een te subtiel woord voor de ontdekking dat we door de makelaar bewust werden belazerd. Het bewijs kwam uit de telefoon…
“Mag ik even meneer X…” (de naam van de makelaar) vroeg ik opgewekt toen ten huize van Speel de telefoon werd opgenomen. Dat kon: hij zat met de heer Speel de verkoop van Die Clinghe te beklinken, op het uur dat wij op het makelaarskantoor onze beslissing zouden mededelen.
Maandags liet Speel telefonisch weten dat hij ‘s middags even langs zou komen bij de dames-bewoonsters. Zij bedongen echter dat die ontmoeting plaats zou vinden om 5 uur met alle heren erbij … gezelliger nietwaar? Ja, dan bracht hij meteen een paar mensen van een aannemer mee om te bekijken wat er eventueel nog aan zijn huis moest worden gedaan. Om vijf uur zaten we met ons tienen bijeen in wat eens Vissering’s huiskamer was geweest. Speel verscheen met zijn schoonzoon en wat voor bouwvakkers moest doorgaan. Edoch: degene die timmerman genoemd werd, beantwoordde mijn groet enthousiast; hij was een oud-medewerker van me, een Amsterdams jurist. Zijn collega, ook een jurist, kende ik niet van gezicht maar wel van faam: een vrijwel chronisch dronken geschorste advocaat. Hij droeg een literkruik jenever in zijn beverige handen. En daarmee was er iets in de strategie van Speel misgegaan: mijn oude kennis fluisterde me toe, dat hij me niet in de steek zou laten. Later heeft hij Speel letterlijk de dienst geweigerd.
Speel wenste drie meter uit de gevel de tuin af te zetten met prikkeldraad: meer grond hadden wij niet nodig. Zaterdag daarop verscheen hij met een timmerman om palen voor de omheining te zetten. Doch, de Bloemendaal- se wethouder had ons perfect geïnstrueerd; ook de politie was op de hoogte. Toen Speel in onze tuin zijn plan ging uitvoeren, sommeerden we hem driemaal het terrein te verlaten, met de waarschuwing dat hij anders door de politie zou worden weggehaald. Hij had geen uitleg nodig: hij wist dat hij fout zat. Maar zijn sprakeloze woede over deze blokkering van zijn plan was zo groot dat hij in het tuintje van de buren ongeveer in elkaar zakte. Hij moest daar gaan zitten en om water vragen.
Zo verliepen de eerste scènes van een lange fIlm met als hoofdthema speculatie in grond en huizen. Die film kan het beste worden ingedeeld in de categorie: “misdaadfilms”.
Deze explosieve situatie liep op een proces uit dat in Amsterdam werd gevoerd. De zaak duurde drie jaar, maar de bewoners wonnen het uiteindelijk door zich op de huurbeschermingswet te beroepen. Een moeizame, kostbare zaak, met uiteindelijk als onverwachte afloop dat huizeneigenaar C.H. Speel, nadat hij het proces had verloren, de bewoners goed gezind werd en hen zelfs hielp bij de financiering van een nieuwe centrale verwarmingsinstallatie.
Ondertussen was het rondavel, het geschenk van de Zuid-Afrikaanse regering, eveneens voor bewoning geschikt gemaakt door o.a. de aanbouw van een douche en keuken, bewoond, zodat nu zes families een onderkomen hadden in Die Clinghe. Gedurende de roerige zestiger jaren bleef de situatie in het huis rustig en ongewijzigd.
Dat Die Clinghe nog overeind staat en bewoond wordt, is niet aan huizeneigenaar C.H. Speel of enig andere na hem komende eigenaar te danken, maar uitsluitend aan de vechtlust van de bewoners, voortkomend uit gehechtheid aan hun huis en verontwaardiging over de vaak onverklaarbare willekeur der autoriteiten. Bij dit alles – dat kan niet ontkend worden – is hen (gelukkig) het lot vaak gunstig gezind geweest.
Pas in 1970 kwamen er weer donderwolken aan de horizon, deze keer echt dreigend en zwart. Bestond er tussen de huurders en de verhuurder C.H. Speel na het proces een goede relatie, nu dreigde het huis weer verkocht te worden aan een heel wat minder welwillende koper: Sigmund Groonheim, de botenbouwerjprojectontwikkelaar uit Sassenheim. Met zijn intrede in de geschiedenis van Die Clinghe breekt er een zeer roerige periode aan.
Hoofdstuk IV: De Misantropie van de Speculatie, de waanzin van de klinkende munt
Wat opvalt is, dat de situatie vanaf het moment dat er een andere eigenaar dan de oorspronkelijke ten tonele verschijnt onrustig en onzeker wordt voor de bewoners. Dit is niet zo verwonderlijk, want de eigenaar in kwestie – welke dat dan ook moge zijn vanaf 1958 tot heden – ziet het huis als een investeer- en speculatieobject en niet als een plek waar meerdere gezinnen hun thuis hebben, bewust kiezend voor een intensieve woonvorm als uiting van een bepaalde levenshouding. Het zwaartepunt komt te liggen op het geld, op de mogelijke winst en niet op de menselijke omstandigheden. Voor zo iets belangrijks in het menselijke bestaan als wonen is dat een betreurenswaardige – en volkomen nefaste – ontwikkeling. Temeer, daar de villabewoning in haar toenmalige en huidige vorm de nijpende situatie in de woningvoorziening tegemoet kwam en komt.
De speculatie rond oude panden – met alle dreigingen van afbraak en alle onzekerheden, in het kader van wisselende economische omstandigheden, van nieuwbouw – is, afgezien van alle esthetische aspecten, een uitgesproken hachelijke en mensvijandige zaak.
Hoe mensvijandig, blijkt wel uit de manier waarop Die Clinghe bewoners met Sigmund Groonheim kennis maakten. Nadat zij bij geruchte hadden gehoord, dat Groonheim het huis van Speel zou kopen, stond hij op een kwade dag, 16 april 1971, met twee sloopknechten, zelf ook voorzien van een sloophamer, in de tuin. Hij maakte zijn aanwezigheid kenbaar door het kraken en breken van steen en glas: het historische rondavel werd gesloopt.
Het feit dat hij dit heeft kunnen doen en de reactie van de officiële instanties blijven tot op heden duistere en tamelijk onsmakelijke zaken. Degene die het rondavel tot dat moment bewoonden, de binnenhuisarchitect Frank van Abs en zijn vrouw, hadden tot 1 mei huur betaald, op welke datum een nieuwe bewoonster zou komen. Daar zij al een andere woning hadden, was het grootste deel van hun spullen gelukkig al verhuisd. Zelf waren ze precies één dag uit het rondavel weg en voor het eind van de maand zouden zij hun laatste huisraad weghalen. Maar die was toen reeds onder het puin verdwenen.
De redenen voor de sloop die Sigmund Groonheim in de kranten opgeeft, zijn bijna lachwekkend doorzichtig. Had hij gewoon gezegd – ik wil geen verliesleverende bewoners in het pand dat ik op het punt sta te kopen (let wel: hij was nog geen eigenaar!), dus zorg ik dat zodra iemand zijn hielen licht, ik klaar sta met de hamer – dan had men tenminste geweten waar men aan toe was. De schertsvertoning van pseudo-verontschuldigende, hypocriete opmerkingen die hij nu ten beste geeft stempelen hem tot een twijfelachtige persoonlijkheid.
“Het zou toch zonde zijn” zo verklaart hij in het Haarlems Dagblad van 17 april 1971, “als dat mooie huis gekraakt zou worden. Ik vond het echt jammer dat ik het daarom zelf moest slopen, ik wil niemand benadelen.”
Dit staaltje van boerenbedrog wordt, te oordelen naar hun uitspraken tegenover de pers, door de politie van Bloemendaal ijverig ondersteund. “Ja, Groonheim had nog wel geen sloopvergunning, maar die krijgt hij over drie dagen. Formeel zit de heer Groonheim fout, laten we niet kinderachtig zijn. Dit is toch niet tegen te gaan”.
Op de vraag wat de politieagent zou doen als iemand bij hem de garage zou slopen, antwoordde hij: “dan zou ik hem van m’n terrein jagen. Dat is erfvredebreuk.”
Tegen de verbijsterde bewoners – immers, een pand dat al 21 jaar continu bewoond wordt, kan men toch niet “gekraakt” noemen – die opbelden naar de politie om hen te verzoeken Groonheim’s activiteiten te stoppen, werd gezegd: “meneer is zeker aan het trimmen, maakt u zich niet druk.” Niet alleen mocht Groonheim formeel niets slopen omdat hij geen vergunning voor de uitvoering had, maar ook loog hij toen hij verkondigde een volmacht van de eigenaar C.H. Speel te hebben.
Deze maakte op het moment van de sloop namelijk een wereldreis. In een brief aan de bewoners van 15 mei 1975 zegt deze echter, nooit opdracht tot de sloop te hebben gegeven, en dat ook nooit gedaan te zullen hebben. Groonheim heeft eigenmachtig gehandeld.
Afgezien van deze niet kloppende feiten van officiële zijde, is ook de informatie omtrent Die Clinghe een farce. Groonheim “dacht” dat het pand gekraakt zou worden en – nu speelt hij ook nog de verongelijkte gelijkhebber – “je kunt een huis toch beter onbewoonbaar maken dan leeg laten staan”, zo luidt zijn sociaal bewogen redenatie in het Haarlems Dagblad van 17 april 1971.
Maar het huis stond niet leeg en zou ook niet leeg komen, er woonden op dat moment drie gezinnen met huurcontracten in, en de rondavel was ook nog verhuurd en had vanaf 1 mei een nieuwe huurster. Volgens Groonheim is het rondavel (waar o.a. een douche en een keuken aangebouwd waren) “eigenlijk geen woning” – dat iemand er ruim 15 jaar in gewoond heeft telt natuurlijk niet. Maar zelfs al was het geen woning, dan had dit alles nog niet zo mogen lopen.
Deze verbijsterende gang van zaken onder het mom van legaliteit zou waarschijnlijk op nog ergere wandaden zijn uitgelopen als de bewoners niet met een kortgeding hadden gedreigd. Daar had Sigmund Groonheim niet veel trek in en de dag na de sloop kwam hij dan ook met een minnelijke schikking over de brug. Deze minnelijke schikking werd min of meer met het mes op de keel gemaakt – met het gevolg dat de bewoners zich – om althans voorlopig een veilig dak boven het hoofd te hebben – bonden middeIs een contract, dat het verlaten van Die Clinghe per 1 mei 1975 door de bewoners vooropstelde. Een onmenselijk gesjacher met mensen, een soort veredelde koehandel is het resultaat van deze macht van het geld.
Op geen enkele manier is er sprake van eventueel opknappen van het huis, met behoud van de toenmalige bewoners. Groonheim – noch andere, latere speculant-eigenaren – weet niet eens wat hij met de grond gaat doen: “misschien bungalows, misschien iets voor bejaarden.”
Het gaat hem helemaal niet om het huis of om mensen – ook al beweert hij de sloop van het rondavel “zonde” te vinden – maar om mogelijke winst van een lap grond waar misschien ooit iets mee gedaan kan worden. Met een samenlevingsstructuur die voor velen zeer wenselijk is en stimulerend in hun verdere doen en laten wordt geen rekening gehouden.
Wat zo verwonderlijk is, is het feit dat de bewoning zoals die op Die Clinghe bestaat nogal eens als “niet normaal” of “ongezond” wordt gekenmerkt. Alleen door buitenstaanders wordt deze leefvorm, die door volwassen mensen bewust is gekozen, veroordeeld, omdat ze van de zogenaamde standaardpatronen afwijkt. Dit op niets gebaseerde stemmingkweken zou ik ongezond willen noemen. Ook al is het “wat de boer niet kent dat vreet hij niet” nog zo Hollands, het is er niet minder verwerpelijk om.
Van binnenuit de leefgemeenschap werd nooit een klacht gehoord en als er misverstanden waren of zijn werden of worden deze binnen de kring van bewoners opgelost. De combinatie van eigen woonruimte en de mogelijkheid tot gezamenlijk iets ondernemen of individueel contact werkt – zoals blijkt uit het in dit boek opgenomen materiaal van bewoners – eerder stimulerend.
Het idee, dat projectontwikkelaars er zijn om mooie frisse nieuwe woningen te bouwen voor een in woningnood verkerende gemeenschap berust niet op de hele waarheid. Bestaande woonruimte willens en wetens vernietigen zonder concrete plannen voor een vervangende woonruimte, is een zeer asociale daad – zeker als degene die dit deed in de krant beweert “dat het een opgedrongen taak” was, die “niet anders kon”. Groonheim’s lukrake suggestie “volgens mij woon je in dit oude huis niet prettig” zou toch nooit en te nimmer een reden voor sloop mogen zijn… Deze bedenksels van een sloper die worden omgezet in daden leiden tot woningvermindering, niet tot oplossing van het tekort.
Hoe het ook zij, dank zij het contract met de drie hoofdhuurders, die de twee leegstaande appartementen aan huurders van eigen keuze mochten verhuren, was er toch tijdelijk respijt voor het woningprobleem. “Alles sal reg kom” gold voorlopig voor hen, zij het niet voor het rondavel zelf, want dat werd door Sigmund Groonheim niet herbouwd.
Alle kwade dingen hebben ook een positieve kant: het optreden van Groonheim in 1971 en de ruchtbaarheid die er door de bewoners in de pers aan gegeven is, hebben verschillende mensen aan het denken gezet toen de sloopdatum 1 mei 1975 naderde. Het punt waarover met name de gedachten op gang kwamen was de verlening van sloopvergunningen. Tot 1973 kon iedere eigenaar zijn bezit slopen, waarbij hij alleen de goedkeuring/ toestemming van het gemeentebestuur nodig had betreffende de wijze waarop hij ging slopen. De sloop moet namelijk aan bepaalde veiligheids- eisen voldoen. Dit merkt wethouder J.H.C. Schopman nog op in het uitge- breide kranteartikel Als je een huis koopt ben je God in het Haarlems Dagblad van 4 januari 1975.
Het gemeentebestuur moet dan met lede ogen toezien, hoe de eigenaar een villa door leegstand laat verloederen, hem dan sloopt en er één bungalow voor in de plaats bouwt (of de grond braak laat liggen), terwijl de gerenoveerde villa aan meerdere gezinnen onderdak zou kunnen bieden.
Die Clinghe komt in dat artikel natuurlijk ook ter sprake, vooral omdat de termijn, door Groonheim gesteld in 1971, bijna is verlopen. Op 1 mei van dat jaar moeten de bewoners Die Clinghe verlaten. Gelukkig is er een gemeenteraadslid, dat een warm hart voor het pand heeft (en voor collectieve bewoning in het algemeen), Drs. Hans Wiebenga van Progressief Bloemendaal.
Aan hem heeft Die Clinghe – en waarschijnlijk in de toekomst ook andere villa’s elders – het te danken, dat de aandacht wordt gevestigd op een bestaande uitzondering op het sloopbeleid. Na het artikel en de uitspraken van wethouder Schopman van 4 januari 1975 zagen de Die Clinghe-bewoners toch nog de mogelijkheid sloop te voorkomen en namen met Drs. Wiebenga contact op.
Het ging om artikel 56 van de Woningwet waarin aan bepaalde steden de vergunning wordt gegeven, in te grijpen in sloopplannen van huiseigenaren. Deze vergunning was pas aan 5 gemeenten gegeven: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Leiden en Haarlem. Als artikel 56 ook voor Bloemendaal van kracht zou worden, zou het College van Burgemeester en Wethouders de sloopvergunning voor Die Clinghe kunnen weigeren. Dit zou dan mooi aansluiten bij de uitspraak van officiële zijde in het blad van het gemeentebestuur Bloemendaals Contactblad van januari 1975. Hierin wordt, onder de kop ‘Beraad over behoud van landgoederen in Kennemerland’ vastgesteld dat er in de Kennemerduinen al sinds de middeleeuwen grote buitenplaatsen (onder andere Elswout, Schapenduinen, Woestduin) zijn. “Daarbij blijkt wel, dat Bloemendaal veruit het grootste deel van de Kennemer buitenplaatsen binnen de grenzen heeft, bijna al het gebied buiten de bebouwde kommen.” … “Het Monumentenjaar 1975 is een welkom moment om het gevoel van behoud te stimuleren.”
Inderdaad legt wethouder Schopman namens het College van Burgemeester en Wethouders minister Gruyters van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het verzoek voor, Bloemendaal net als de 5 andere gemeenten onder artikel 56 te laten ressorteren. Het debat hierover in de gemeenteraad op 16 januari 1975 wordt door de bewoners van Die Clinghe gevolgd. De kwestie van deze toepassing, toegespitst rond het dreigend lot van Die Clinghe, wordt in de Tweede Kamer ter sprake gebracht. PSP-kamerlid van der Spek stelt de minister begin februari een aantal vragen, onder andere hoeveel gemeenten het verzoek van toepassing van artikel 56 hebben ge- vraagd en of de minister bereid is voortaan positief te reageren op dergelijke verzoeken, zodat speculatie rond nog goed bewoonbare panden kan worden tegengehouden met name in woningnoodgebieden.
Dan, tegen de pessimistische verwachtingen van het College van Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal in, reageert Staatssecretaris Schaeffer van Volkshuisvesting min of meer positief op de mogelijke toepassing van artikel 56.
De procedure, op gang gebracht onder druk van de naderende contractdatum voor de Die Clinghe bewoners, heeft in zekere zin een precedent geschapen voor eventueel in de toekomst voorkomende gelijksoortige gevallen, waarbij woonruimte dreigt verloren te gaan om plaats te maken voor nieuwere, duurdere, kleinere woonruimte, kwalitatief zowel als kwantitatief inferieur aan de bestaande bebouwing.
Gedreven door de hoop dat de sloop van Die Clinghe toch nog zal afketsen dank zij de artikel 56 toepassing, willen de bewoners een gezaghebbende instantie in deze vragen om ook van hun kant in te grijpen. Op 4 april gaat er een uitgebreid verslag naar Monumentenzorg te Zeist met een aanvulling op 15 april. In dit verslag wordt benadrukt dat, als de projectontwikkelaars hun zin krijgen, Duin en Daal in een soort Costa Brava zal veranderen en zo een waardevol en voor de omgeving zeer karakteristiek erfgoed verloren zal gaan.
Tot ieders verbazing en spijt reageert Monumentenzorg niet. Als later opgebeId wordt om te vragen of het dossier al in behandeling is, wordt gezegd dat het “zoek” is. Vreemd genoeg krijgt men eind 1980, als men met Monumentenzorg, naar aanleiding van de hernieuwde poging om de toe- komst van Die Clinghe zeker te stellen, contact opneemt, wél fotocopieën van de in april 1975 gestuurde papieren verstrekt. Verder weet men van niets. Een betreurenswaardige zaak, want al is Die Clinghe misschien architectonisch (en dit naar de huidige opvattingen, die we in twijfel trekken) niet van een onmisbare waarde, historisch en milieutechnisch is ze dat zeker wel.
Door een zuiver toeval kwamen de bewoners van Die Clinghe op 19 maart 1975 erachter, dat hun situatie misschien wel niet meer zo penibel was als oorspronkelijk het geval was. Om een andere reden was men op het bureau van het Kadaster. Men besloot ter plekke, de kadastergegevens van Die Clinghe ter inzage op te vragen om te zien of Groonheim – die sinds 1971 een voorlopig koopcontract met huizenbezitter C.H. Speel had aangaande de villa – het huis al gekocht had. Wat schetst hun verbazing als zij zien, dat niet alleen Sigmund Groonheim Die Clinghe kocht op 9 januari 1975 van C.H. Speel, maar het huis op dezelfde dag doorverkocht aan P.C. Ansems te Overveen. Betaalde Groonheim ƒ550.000, hij ontving van P.C. Ansems ƒ650.000 op die dag. Nog bleek de transactie niet afgelopen: het kadaster toonde nog twee eigenaren aan na P.C. Ansems, en wel van der Linden Projectontwikkeling b.v., Amstelveen; deze kocht Die Clinghe op 16 januari, een week later, voor ƒ1.000.000 van P.C. Ansems, en verkocht het op dezelfde dag door aan J. van Leeuwen te Lopik, directeur van LTR-II, Bouw- en Aannemingsbedrijf b.v. Een wel zeer forse winst voor van der Linden; van Leeuwen betaalde hem ƒ2.025.000.
Zo was dus, blijkens deze gegevens in één week de waarde van het huis van ƒ550.000 naar ƒ2.025.000 gestegen.
Of bij deze speculatiewinsten nog het oorspronkelijk contract met Groonheim van kracht was, werd dus voor de bewoners een belangrijke vraag. De tijd ging wel dringen, want 1 mei naderde en de minister had nog geen uitspraak gedaan betreffende toepassing van artikel 56 voor de gemeente Bloemendaal. In ieder geval is er een commissie ingesteld die alvast – want je weet niet of de uitspraak toch niet positief zal zijn – de mogelijkheden voor meervoudige bewoning van grote panden in Bloemendaal moet bestuderen.
Dan komt er aan twee “hangende kwesties”: de sloopdreiging en de toe- kenning van artikel 56 binnen twee weken een (voorlopig) gunstig einde. Eigenaar van Die Clinghe J. van Leeuwen van het Bouw- en Aannemingsbedrijf LTR-II te Lopik verklaart in een uitvoerig krantenartikel in het Haarlems Dagblad van 18 april 1975 dat de bewoners er voorlopig mogen blijven wonen en vanaf 1 mei 1975 geldt artikel 56 voor Bloemendaal, tegelijk met Gouda en Utrecht.
Of de eigenaar toch heeft vermoed dat hij niet zomaar bestaande woonruimte zou kunnen gaan slopen en dus min of meer de toezegging van artikel 56 heeft voorvoeld, kan niet met zekerheid worden gezegd. Waarschijnlijk is wel, dat de steeds terugkerende berichten in de pers, de wetenschap dat hij noch met onmondige bewoners noch met inactieve gemeenteraadsleden (met name Drs. Wiebenga) te doen had, hem heeft ingegeven, “geruisloos te gaan bouwen” zoals hij het zelf uitdrukt in het bewuste artikel.
Dus hoeft de familie Blankevoort niet tegen zijn zin te verhuizen naar een overhaast door de chef Huisvesting aangeboden woning in Vogelenzang – overigens een pand, dat op de nominatie stond gesloopt te worden – , noch naar de woning door de gemeente aangeboden. Wel een vreemde zaak, meent gemeenteraadslid Wiebenga, dat mensen ongevraagd een woning krijgen aangeboden, terwijl de lijst van woningzoekenden in Bloemendaal zo lang is. Hoewel de gemeente suggereert neutraal te staan tussen eigenaar en bewoners lijkt het erop, dat ze met deze handeling de eigenaar de bal wilden toespelen. Elke eigenaar met sloopplannen is immers gebaat bij een leeg pand.
Deze rumoerige ontwikkelingen rond Die Clinghe – was het niet ooit de plek waar men zich kon terugtrekken na het gedaver van Amsterdam? – resulteren in een uitgebreid artikel door Onno Reitsma in de Elsevier van 7 juni 1975, onder de suggestieve titel Miljoenendans rond een villa. Vooral de mededelingen van J. van Leeuwen in dit artikel zijn interessant. Hij stelt zich voor op het terrein van Die Clinghe 15 bungalows te bouwen. Krijgt hij daarvoor geen toestemming, dan voorziet hij 4 bungalows en een innerlijke facelift van Die Clinghe, zodat er “normaal … volgens onze ideeën” in gewoond kan worden. Verder meent van Leeuwen nog te mogen zeggen, dat hij de 15 geplande bungalows “in overeenstemming met de omgeving” zal bouwen – vergetend, dat er geen omgeving meer zal zijn als hij die huizen inderdaad zou neerzetten.
Voor de bewoners van dat moment stelt hij een soort uitrookmethode voor. Concreet betekende dit een (aangetekend) schrijven met het verzoek Die Clinghe per 1 november 1975 leeg over te dragen.
Een voorlopig ongestoorde zomer voor huis en bewoners dus. Het eerst- volgende evenement waar beiden zich op kunnen verheugen is de jaarlijkse rondrit van de gemeenteraad onder leiding van Burgemeester Dr. D.H. Peereboom Voller op 13 september. Die Clinghe staat op de te volgen route van de dames en heren, wier belangstelling zeker zal uitgaan naar dit pand. Terecht, want de bewoners staan voor de gevel met een spandoek Die Clinghe moet blijven. Helaas slaat de schrik blijkbaar de dames en heren in de benen bij zoveel dadendrang; de gedachte aan een mogelijke confrontatie met vervelende vragen, maakt dat ze plankgas (vriendelijk wuivend) langs het huis stuiven.
Alle vrolijke rondritten ten spijt, dreigen er onheilspellende ontwikkelingen voor Duin en Daal. In een onschuldig ogend berichtje in het Haarlems Dagblad van 3 september 1975 maakt het College van Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal bij monde van Burgemeester Dr. D.H. Peereboom Voller bekend, dat op de gemeentesecretarie van Overveen “voorbereidings-besluiten met tekeningen” vanaf 4 september ter inzage liggen. Ook staat er te lezen, dat de gemeenteraad heeft besloten te verklaren “dat bestemmingsplannen worden voorbereid voor het gebied, globaal begrensd door de bebouwing aan de Hoge Duin en Daalseweg en de van Ewijckweg, alsmede door de Zomerzorgerlaan, Rijperweg, Parkweg en Midden Duin en Daalseweg.” Deze kleine mededeling houdt een onoverzienbare hoop kortzichtigheid, gebrek aan historisch bewustzijn, bureaucratische en theore- tische plannenmakerij in – met de daar tegenin losbarstende golf van kritiek, zowel van de zijde der bewoners als die der officiële instanties. Plan Duin en Daal brengt het Et ego in Arkadia weer zeer dicht in de buurt.
Hoofdstuk V: Godenschemering van het Villatijdperk? Plan Duin en Daal 1: actie en reactie
Op 17 december 1975 is met de sloop van Beau Regard begonnen. Heemschut heeft nog in december 1975 sterk gepleit voor behoud van zo- wel Beau Regard als van Die Clinghe, alsmede het gebrek aan “bezinning op gegeven waarden” van de gemeente Bloemendaal aan de kaak gesteld. De zo hoopvolle woorden van het Bloemendaalse Contactblad in januari van het Monumentenjaar 1975 bleken loze woorden. Sloop- en bestemmingsplannen: waar blijft de redelijkheid, het gevoel voor verhoudingen? Beide zijn zo te zien in de greep van architecten en hun vermeende welzijnsplannen voor de gemeenschap.
Nadat de 1 november-deadline voor de bewoners van Die Clinghe min of meer geruisloos voorbij ging – LTR-II in Lopik had gelukkig niet zo’n haast met bouwen, waarschijnlijk in verband met het op handen zijnde bestemmingsplan Duin en Daal I, werden de gemoederen flink in beroering gebracht door de hoorzitting over dit ontwerp-bestemmingsplan in het Gemeentehuis te Overveen op 6 mei 1976.
Twee krantenartikelen, van 16 april en 30 mei 1976, hadden de betrokkenen al min of meer een beeld gegeven van wat ze te wachten stond. Wethouder Schopman dekte zich onder de kop: ‘College zal sloop zoveel mogelijk vermijden’ in het Haarlems Dagblad van 16 april al hij voorbaat tegen kritiek in. Als hij zegt: “Echt, wij zullen sloop zoveel mogelijk vermijden met artikel 56 in de hand” lijkt hij toch verdacht veel op de tandarts die voor een zenuwbehandeling zegt: “Heus, het doet geen pijn”.
Het artikel van 30 april in het Haarlems Dagblad windt er minder doekjes om. Ondanks de steeds terugkerende zinsneden in de trant van “natuurbehoud blijft voorop staan” wordt duidelijk, dat de architecten en hun snode, op het spekken van de beurs geinspireerde plannen vooropstaan. Geheel onterecht wordt de Binnenlandse Exploitatie Maatschappij een soort “voorloper der projectontwikkelaars” genoemd.
Het grote verschil tussen de Binnenlandse Exploitatie Maatschappij en de ontwerpers van Duin en Daal I ligt namelijk in de eerbied en het respect voor een met zo veel moeite en kosten beplant en verzorgd stuk woeste grond. De Binnenlandse Exploitatie Maatschappij ging inderdaad met eerbied te werk – zoveel mogelijk sparend, naar de mensen toe denkend, niet van hen weg. Deze eigenschappen zijn heden ten dage ver te zoeken.
Het type vragen op de hoorzitting van 6 mei is omgekeerd evenredig met het landschap waarom het in deze vragen gaat. De mensen die het gebied “met hart” bewonen zijn daar met hun vragen in de minderheid. Vreemd genoeg lijkt het met liefde en aandacht bewonen van een bijzonder natuurgebied weer geheel tegenstrijdig met de plannen van de architecten, immers de kop in het Haarlems Dagblad van 7 mei luidt: ‘Duin en Daal voor minder draagkrachtige waardeloos.‘ En juist die minder draagkrachtigen – daarom ook vaak minder puur materialistische mensen – worden de dupe van plan Duin en Daal. De redenatie, waarom deze mensen moeten verdwijnen – voorzover ze er nu wonen, met name in panden als Die Clinghe – is welwat krom: “Geluiddicht maken en isoleren van die grote huizen is peperduur.” Dus slopen we ze en zetten er andere, nieuwere huizen voor inde plaats. Dat de meeste weldenkende mensen door deze schijnargumenten heenkijken geeft niet, want Gemeente en ontwerpers (“ontwikkelaars” noemen ze zich zelf!) hebben toch het laatste woord.
Inderdaad: ondanks de hoorzitting, ondanks het verzet tegen het plan van de Partij van de Arbeid bij monde van gemeenteraadslid J. de Korte en Mevrouw Reestman van Progressief Bloemendaal stemt de meerderheid, bestaande uit de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en het Christelijk Democratisch Appèl, voor principiële aanvaarding van plan Duin en Daal I. Men is enthousiast. Waarover is men enthousiast: over een zeer grootschalige nieuwbouw, bestaande uit villa’s, eengezinswoningen van diverse klassen, schakelwoningen en zogenaamde clusters.
Hotel Duin en Daal, toen (en nu) in bruikleen als bejaardetehuis van de Hervormde Gemeente en Rachel Steyn, toen en tot voor kort kindertehuis, moesten verdwijnen om plaats te maken voor woningen.
Woningen die als villa of als onderdeel van een cluster onbetaalbaar zouden zijn voor de gemiddelde – en ook nog wel behoorlijk boven de gemiddelde – inkomensgroepen. Van een reële oplossing van het woningprobleem in de gemeente Bloemendaal is dus geen sprake.
In de plannen leest men de wens, tot een gevarieerde architectuur binnen Duin en Daal te komen. Maar wat heeft gevarieerde architectuur (is deze trouwens niet al ruimschoots en mooier dan alle nieuwbouw voorhanden?) voor zin, als de bewoning geheel eenvormig wordt?
Duin en Daal zou kunnen culmineren in een ghetto voor de rijken – een resultaat dat wel in scherp contrast staat met het streven naar een democratische samenleving en de gegevens van onze huidige tijd. Deze intensieve bebouwing houdt ook niet werkelijk rekening met de mogelijkheden van het terrein, milieukundig beschouwd.
Gesteld dat alle villa’s, eengezinswoningen en clusters gebouwd zouden worden – dan zou de bewoning een veelvoud worden van wat deze nu is. Er zou niet alleen gewoond worden: er zouden auto’s en kinderen met (te) veel vrije tijd bijkomen, en het wankel evenwicht dat nu heerst in woon- en natuurgebied zou snel verstoord zijn, tenzij men park Duin en Daal inderdaad tot een “park” zou willen reduceren, met hier en daar een paar vogeltjes en wat bomengroepen.
Heel bescheiden en daarom ook praktisch ongehoord klinken de principiële bezwaren op: van de bewoners van Die Clinghe, die een strook duingebied langs de Hoge Duin en Daalseweg verloren zien gaan door schakelwoningbouw, van de vogelwerkgroep Kennemerland, die het waagt bezwaar te maken tegen zwembaden en ondergrondse garages…
Wat men zich in alle ernst afvraagt is: hoe lang kan zo’n (beton-)beleid standhouden? Niet al te lang, dat is al gebleken. In 1977 ging SelectInvest, de firma die Beau Regard (dat afzichtelijk voorproefje van Duin en Daal als clusterparadijs) bouwde, failliet. Daarmee tegelijk de eigenaar van Die Clinghe J. van Leeuwen van LTR-II te Lopik, die voor 50 procent SelectInvest bezat.
Misschien dat het tij definitief keert, want in 1979 verleende Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, behoudens enige details, geen toestemming aan het hen in 1978 voorgelegde plan Duin en Daal I. Ook zij zien in een visioen een accumulatie van Beau Regard’s in “blokkendozen- en aquarium- stijl”.
Dat zou onherstelbare schade berokkenen aan tuinarchitect Jan David Zocher’s conceptie van dit natuurgebied in de vorige eeuw (en aan de zo zorgvuldige planning van de Binnenlandse Exploitatie Maatschappij), zo menen zij.
De grote panden mogen alleen gesplitst worden of, als ze al afgebroken moeten worden, vervangen worden door één huis en niet, zoals het plan was, door 8 geschakelde eengezinswoningen of 8 appartementen. Die Clinghe blijkt dus ver haar tijd vooruit te lopen door het in praktijk brengen van deze voorgestelde splitsing (waaraan oneindig veel minder kosten verbonden zijn) sinds 1950.
Wethouder Ebeli pruilt. “Over de fraaiheid van de ‘kasten’ kan genuanceerd worden gedacht.” Oftewel, welk modern mens vindt zoiets nog mooi. Hij vindt dat de gemeente zich tegen de uitspraak van Gedeputeerde Staten moet verzetten, omdat de haalbaarheid van andere bestemmingsplannen in de gemeente anders wel eens ondermijnd zou kunnen worden. De opmerkingen van een VVD-raadslid in hetzelfde artikel getuigen van een hemeltergende kortzichtigheid: “kapitale villa’s zijn geen “heilige koeien” en “niet de architectuur op zich is karakterbepalend, maar veeleer de ruimheid van de bebouwing”: Dit meten met twee maten is op dit punt gelukkig alleen op gemeentelijk niveau aantoonbaar – Gedeputeerde Staten hebben een heel wat gezondere visie erop nagehouden.
Hoe hardnekkig de gemeente aan plan Duin en Daal I vasthoudt blijkt echter wel uit het feit dat ze in beroep bij de Kroon is gegaan, om alsnog toestemming te krijgen het plan in zijn geheel te laten uitvoeren.
Men mag hopen dat de inzichten van Gedeputeerde Staten – en van alle weldenkende mensen die zich realiseren dat elk stukje authentiek Nederland voor nu en later bewaard moet blijven – door de Kroon gedeeld zullen worden.
Men mag ook hopen, dat de economische diepgang in het algemeen en de instorting van de huizenmarkt in het speciaal in dit geval een positief effect hebben: namelijk, dat men behoudt wat er is en dat opknapt en openstelt voor intensieve bewoning tegen redelijke prijzen. Een paar zuurkijkende architecten wegen toch niet op tegen het behoud van een uniek landschap, waarin de natuur bijna ongemerkt in bebouwing overgaat en waar men – zo men dat wil – het nuttige met het aangename zonder schade kan combineren. Zo men het al niet aan bewoners en aanstaande bewoners verplicht is, dan toch zeker aan de herinnering van anderhalve eeuw bewust beheer en het verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van komende generaties.
Slot: Excerpt uit Hoofdstuk VII (p. 78)
In 1979 werd het huis voor het laatst verkocht, en wel weer op één dag twee maal. Eerst kocht Bouwcombinatie Groenen b.v. het van de failliete LTR-II te Lopik, daarna verkocht Bouwcombinatie Groenen b.v. het aan Bodijk Vastgoed b.v.. Het huis bleef echter in de familie, want W.G. Groenen en H.S. Groenen zijn directeuren zowel van de ene als de andere firma. De prijs voor Die Clinghe was – waarschijnlijk vanwege de afwijzing van het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten – aanzienlijk beneden die van januari 1975: ƒ500.000 (toen ƒ2.025.000).